Grasland, waar door het vee wordt gegraasd, noemt men w. in tegenstelling met grasland, dat gemaaid wordt. Een w., die nimmer wordt gemaaid, noemt men in het N. van Ned. fenne of finne.
Een w. onderscheidt zich van gemaaid land door een dichtere grasmat en minder soortenrijke flora. Op zeer vruchtbare grond vindt men in een w. vaak maar enkele grassoorten en zeer weinig kruiden. Het meest voorkomende gras in een w. is het Engels raaigras. Op vochthoudende gronden komt daarnaast veel ruwbeemdgras voor, terwijl vooral in de herfst fiorin een belangrijk bestanddeel is. De w. voor paarden kenmerkt zich door zeer pleksgewijze afgrazen. Een deel wordt zeer kort en kaal veelvuldig afgebeten; een ander deel wordt sporadisch beweid; hier vindt men de mesthopen der dieren. Baarden vernielen w. en men geeft ze bij voorkeur een apart perceel.
Schapenw. worden meestal zeer gelijkmatig kort gehouden; de schapen onderdrukken het onkruid, maar berokkenen het grasland ook schade, omdat het gras moeilijk tot hergroei komt na langdurig door schapen te zijn beweid. Rundvee weidt vrij kieskeurig; weinig vee in een groot perceel geeft vaak aanleiding tot ruige banen in de w.; bij vee! gras ontstaan uitgebreide geilpollen om de mestflatten, die voor emelten en muizen schuilplaats bieden. Een w. dient regelmatig gebloot te worden.
Het woord w. wordt verkeerd gebruikt in de naam kunstweide, d.i. nl. grasland, dat als zeer tijdelijk bedoeld is ongeacht of het voor het weiden van vee of als hooiland wordt gebruikt.