doen plantensoorten in cultuur (b.v. sierplanten), als zij uit de cultuur ontsnappen en zich vestigen in van de mens niet of weinig beïnvloede begroeiingen. Soms gaat dit gepaard met verlies van cultuureigenschappen.
Verwilderde planten zijn te rekenen tot de adventieven. In de bosb. bedoelt men met v. het optreden van een schadelijke onkruidgroei van grassen, bosbessen, heide of mossen in jonge onvoldoende gesloten bosculturen of zich licht stellende oude opstanden. Om de sterke verwildering van jonge bosculturen te voorkomen, waardoor ze in groeistagneren en lang brandgevaarlijk blijven, wordt tegenwoordig een rijke bijmenging met vulhoutsoorten toegepast en in de trop. bosb. vooral met groenbemesters (Leucaena, Tephrosia e.d.). De verwildering van zich licht stellende oude opstanden wordt tegengegaan door een onderzaaiing of onderplanting van schaduwverdragende houtsoorten, die de bodem in een voor de verjonging gunstiger toestand brengen (oude Pinus-opstanden in Ned. veel met Am. eik, beuk en tamme kastanje; oude djati-opstanden met Swietenia).