Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Bosakkerbouw

betekenis & definitie

of bosveldbouw is een in de dicht bevolkte streken van Indon. zeer veel toegepaste methode van bosaanleg, waarbij men de schoonmaak en eventuele terrassering van het cultuurterrein, het planten en de verzorging van de jonge aanplant gedurende 1 of 2 jaren uitbesteedt aan landbouwers tegen het recht om gedurende die tijd voor eigen rekening akkergewassen tussen het houtplantsoen te mogen telen en een zekere bijslag in geld. De daartoe gesloten overeenkomsten noemt men plantcontracten, de deelnemers planteontractanten en de geldelijke bijslag contractsom.

De grootte der plantaandelen varieert van ¼-½ ha. De zaad- en plantvoorziening wordt bij deze culluurmethode steeds door het bosbedrijf zelf verzorgd. De voordelen van deze cultuurrnethode zijn voor het bosbedrijf de intensieve verzorging van de aanplant, omdat de plant contractanten daar zelf belang bij hebben en vooral de lage kosten, omdat hierbij de te verrichten arbeid voor een belangrijk gedeelte met het productievermogen van de grond wordt betaald. Sociaaleconomisch is deze cultuurmethode van belang door de verruiming van de voedselproductie.

Als nadelen zijn te noemen:

(1) dat de teelt van akkergewassen de bosgrond te veel uitput. Daarom streeft men er naar waar mogelijk de duur van de akkerbouw tot één jaar te beperken.

(2) dat de akkergewassen schadelijk kunnen zijn voor het houtplantsoen. Dit is vooral het geval bij de cassave (Manihot utilissima POHL) en de djarak (Ricinus communis L.) door hun dichte schaduw en lange levensduur en door het uitgraven der cassave-knollen. Men sluite daarom deze akkergewassen beter geheel uit.

Het best hebben voldaan als akkergewas: mais (fea mays L.), lombok (Capsicum annuum L.), kapas (katoen, Gossypium spec.), katjang (Arachis hypogaea L.), terwijl ook tegen het meest geliefkoosde akkergewas de padi gogo (Oryza sativa L.) geen bezwaar behoeft te bestaan, mits men het overhangen van de halmen over het bosplantsoen maar voorkomt door het spannen van bamboe-touwen.

(3) de te geile groei van het houtgewas (kans op windbuigschade) en de sterke terugslag in de groei na de beëindiging van de akkerbouw door het optreden van een schadelijke, zeer brandgevaarlijke bodemverwildering. Men heeft dit laatste bezwaar weten te voorkomen door de grondbewerking zoveel mogelijk te beperken en door tussenplanting van een groenbemester, die de bodem na beëindiging van de akkerbouw snel bedekt, waardoor dichtslaan en verwildering van de grond wordt voorkomen. Als zodanig heeft de kemlandingan of lamtoro (Leucaena glauca BENTH.) verreweg het best voldaan. Alleen in grensculturen, waar het loof van Leucaena veel voor veevoeder wordt gestolen, gebruikt men wel Acacia villosa, die voor vee ongenietbaar is, als tussenplanting. Met deze cultuurmethode heeft men op Java schitterende resultaten weten te bereiken, terwijl de kosten meestal slechts een kwart van die van dagloonculturen bedragen.

< >