Wanneer een huisdier een uitmuntend fokdier onder zijn voorouders bezit, zegt men dat het tot de b. daarvan behoort. Tot de b. van zon fokdier behoren al zijn nakomelingen.
Men hecht er waarde aan dat een kalf, veulen of lam, enz. tot de b. van een goed fokdier behoort omdat er kans is, dat de goede eigenschappen van dat fokdier over zijn gegaan in het kalf, veulen of lam. Die kans neemt echter af naarmate er meer generaties liggen tussen dat goede fokdier en het jonge dier, dat men thans bezit. Immers alle erfelijke eigenschappen krijgt het kind van zijn vader en moeder, die ze op hun beurt weer van hun vader en moeder kregen. De invloed van vader en moeder zijn even groot. De invloed van een grootvader of een grootmoeder is echter al veel kleiner, want elk kind heeft 4 grootouders en het toeval bepaalt hoe de genen, die de dragers van de erfelijke eigenschappen zijn, gecombineerd worden en dus welke erfelijke eigensehappm, die de 4 grootouders bezitten, op het kleinkind zullen overgaan. Gemiddeld is de invloed van een grootvader of een grootmoeder dus maar half zo groot als die van een vader of moeder. En de invloed van een overgrootvader of overgrootmoeder is daarvan gemiddeld weer de helft, want het dier heeft 8 overgrootouders. De kans, dat de gunstige eigenschappen van een goed fokdier in een nakomeling daarvan aanwezig zullen zijn wordt dus voortdurend kleiner als wc in de stamboom verder terug moeten gaan om bij het goede fokdier te komen (z. Afstammeling). De betekenis van het tot een uitmuntende b. behoren wordt dan ook licht overschat.
Meer betekenis krijgt het begrip b. natuurlijk, wanneer men langs verschillende wegen bij het betreffende uitmuntende fokdier uitkomt; dit betekent dus dat dit fokdier meermalen onder de voorouders wordt aangetroffen, zoals dit bij inteelt op dat dier het geval is. Ook kan men de rol van het bovengenoemde toeval beperken door telkens slechts verder te fokken met dieren, die de gunstige eigenschappen van het oorspronkelijke fokdier bezitten (z. Stamtafel).
In de veefokkerij gebruikt men het begrip b. meestal in een meer beperkte betekenis. Daar verstaat men onder een b. gewoonlijk de dieren, die in o lijn afstammen van één vaderdier.
Voorbeelden hiervan zijn b.v. de Castro-Brutus-Edmond lijn uit de M.R.Y. fokkerij, de Jan-Nico-Gerard-lijn uit de Friese rundveefokkerij, de Oranje 1-Jupiter Brind’Or lijn uit de Belgische trekpaardfokkerij enz..