dienen om warmte te ontwikkelen v. ketelinstallaties, moeten zuinig zijn i/h verbruik v. brandstof en het hoogst mogelijke warmterendement geven. Dit wordt bereikt b.v. door oliebranders, die olie, vermengd met samengeperste lucht of stoom, i/d stookruimte blazen, waar zij verbrandt en sterke hitte geeft.
Vaste brandstof, voornamelijk steenkolen en cokes, wordt gebrand o/e rooster; naast elkaar liggende ijzeren staven, met kleine tusschenruimte, waardoor lucht wordt toegevoerd en asch omlaag valt. Kettingroosters zijn kettingen zonder eind, die over ijzeren rollen loopen; a/d voorzijde worden de kolen er op geworpen, en d/h vuur gevoerd, waar zij verbranden; a/d achterzijde vallen dan de asch en de slakken er af. Voor automatische s. dienen werpstokers. De luchttoevoer kan worden versterkt door kunstmatigen trek of door het inblazen v. lucht o/d roosters (onderwind), ook wel, b.v. bij locomotieven, d/h inblazen v. stoom. De vaststaande ketels (in fabr., enz.) zijn ongeven door metselwerk, waarin rookkanalen zijn aangebracht om beter nut te trekken v/d verbrandingsgassen, die soms ook door oververhitters v. stoom of voor warmers v. voedingswater worden geleid.