Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Gepubliceerd op 22-05-2021

Denemarken

betekenis & definitie

const. koninkr. in N.-Eur., 42 900 km2, 3 435 000 inw., met veel landb., veeteelt en tuinb. Kuststrook vertoont vele fjord achtige inhammen, waaraan kl. handelssteden met goede havens.

Zeeklimaat, veel neerslag, voorn. W. en Z.W. winden. Hoofdst. Kopenhagen, Lengte spoorwegnet 5200 km; handelsvloot telt 1828 schepen met 654 000 t inhoud. Uitv. v. boter, vleesch, eieren en vee. Rijksdag bestaat uit twee Kamers: Landsting of Senaat met 76 leden en Folketing of K. v.

Afgev. met 149 leden. Er bestaat algem. dienstpl.; het leger telt 10 900, in oorlogstijd 100 0.00 man. De oorlogsvloot befceekent weinig. Munteenheid: kroon = 100 öre. Regeerend vorst: Kon. Christiaan X (1912). — I/d 10e eeuw werden de Deense ie staatjes vereenigd tot één Koninkrijk.

In 1390 werden D., Zweden en Noorwegen vereenigd tot de 3 Scandinavische rijken. I/d 16e eeuw echter scheidde Zweden zich af. Jn 1536 werd de Herv. ingevoerd. Van 1559/1648 voerde D. ongel, oorlog tegen Zweden en Duitschland, In 1657 werd D. bijna geheel veroverd door Karel X v. Zweden. Onder Christ.

VII (1766/1808) verlicht despotisme, afschaffing lijfeigenschap. In 1814 kwam Noorw. aan Zweden; D. kreeg in ruil Lauenburg. In 1848/’50 en 1864 oorlog met Duitschl., waarbij Sleeswijk en Lauenburg verloren gingen. Bij Verdrag v. Versailles (1920) kreeg D. een deel v. N.-Sleeswijk terug.

In 1917 werd Deensch W.-Ind. verkocht a/d Ver. Staten.