Bij de gladde slangen is de giftand nog niet tot ontwikkeling gekomen. De speekselklieren bij de onechte-gladde-slangen zijn gifklieren geworden die in verbinding staan met de achterste tanden van de bovenkaak.
Verder behoren tot deze familie ook de Levendbarende waterslangen, de Eieretende slangen, Slakkenetende slangen, Knobbelslangen en Veeltandslangen. Bij de Gladde slangen is er dus veel variatie wat voedsel betreft. Dat geldt ook voor de vorm. Er zijn slangen bij van een flinke lengte en omvang, maar er zijn ook kleine en potlooddunne. Het voedsel wordt met de bek beetgepakt of ook door omstrengeling met het lichaam gewurgd. Sommige soorten zijn erg bijterig en zo’n beet kan erg pijnlijk zijn. De wel giftige onechte-gladdeslangen zijn vaak boomslangen.1 Roodstreep thamnophis (Thamnophis sirtalis). N.-Amerika; 66cm; verschillende kleuren; leeft vooral van kikkers.
2 Ringslang (Natrix natrix). Europa; 150 cm; vrouwtjes groter dan mannetjes; gele (soms witte, oranje) kraag achter de kop; lichaam olijfgrijs, groenachtig; op de flanken donkere strepen en soms ontbreekt de kraag bij volwassen exemplaren. Bijt zelden, maar kan als verdediging een stinkende stof uit anaalklieren afscheiden of ook zich schijndood houden; goede zwemmer.
3 Zegelringslng (Natrix sipedon). N Amerika; 110 cm; grijsbruin of zwartachtig; zwemmer; levendbarend.
4 Oostelijke haakslang (Heterodon platyrhinos). Oost-U.S.A.; 84 cm; voornamelijk geel, rood, grijs of zwart; snuit naar boven gebogen in schoffelvorm; bij schrik lijkt de kop groter te worden.
5 'Blue racer' (Constrictor constrictor foxi). N.-Amerika; 150 cm; blauwzwart.
6 'Com snake’ (Elaphe guttata guttata). Zuidoost-N.-Amerika; 120 cm; geelachtig met zwartgerande rode vlakken; dag en nacht actief; goede klimmer.
7 Californische Koningsslang (Lampropeltis getulus californiae). West-U.S.A.; 120 cm; geringd met donkere en bleke ringen; eet slangen, vogels en kleine zoogdieren.
8 Nachtboomslang (Boiga dendrophila). Z.O.-Azië; 240 cm; zwart met gele banden, giftig.
9 Noordelijke stierkopslang (Pituophis melanoleucus). Z.O.-Verenigde Staten; 170 cm; zwart en wit.
10 Oostelijke melkslang (Lampropeltis triangulum). O.-N.-Amerika; 91 cm; grijs met roodachtige vlekken; hoofdzakelijk nachtdier; bijterig.
11 Gladde grasslang (Opheodrys vernalis). Midden- en Oost-N.-Amerika; 51 cm; groen; eet spinnen en insekten.
12 Groene spitsneusslang (Oxybelus fulgidus). Tropisch Z.-Amerika; 120 cm; groen; giftig; eet hagedissen en kleine zoogdieren.
13 Eierslang (Dasypeltis scabra). Afrika; 76 cm; grijsbruin met chocolabruine vlekken; voedsel bestaat uit niet te grote eieren.