Adjectief: groot, zwaar, lang, vingerlang, vuistgroot, onverkort, strak, gestrekt, verre, mijlenlang, zo groot als een eiland, overlangs, lineair, streks (Zn.), langwerpig, oblong, kwantitatief (quantitatief), adult, volwassen, volgroeid, ontwikkeld, gevormd, opgeschoten, scheutig, bomig, vierschotig, flink uit de kluiten gewassen, van hoge gestalte, langlijvig, rank, slank, zo slank als een den, overslank, tenger, rilde (Zn.), sluik, riel, leptosoom, rijzig, groot van stuk, groot van persoon, onmatig (Zn.), bovenmaats, levensgroot, overgroot, overlevensgroot, wondergroot, geweldig, machtig, kolossaal, reusachtig, enorm, reuzig, reuze, gigantisch, gigantesk, cyclopisch, monumentaal, titanisch, piramidaal, wereldgroot.
groeibaar, groeizaam, verlengbaar, rekbaar, uitrekbaar, strekzaam, malleabel, ductiel.
Werkwoord: groot zijn, ergens een hele beet aan hebben, langer worden, uitrekken, strakken, veren, zich ontwikkelen, vermeerderen, toenemen, schot beginnen te krijgen, opluiken, groeien, wassen, gedijen, aarden, aangroeien, aanwassen, opgroeien, opwassen, opschieten, doorschieten (Zn.), vooruitsteken, de kinderschoenen afleggen, volwassen zijn, deeg zijn, uitgroeien, uitwassen, uitschieten, aamijpen, aankomen, groeien als kool, groeien gelijk wolvenbrood (Zn.), bijgroeien, iem. boven (over) het hoofd groeien, iem. voorbijgroeien, over iemands kop gegroeid zijn, iets ontgroeien, uit zijn klederen groeien, uit zijn pak groeien, ontwassen, toegroeien, dichtgroeien, toewassen, vergroeien, verwassen, doorgroeien, uit zijn kracht gegroeid zijn, verkeerd groeien, vergroeien, een stuk (stukken) groter zijn dan, er niet kunnen bijkomen, het daar boven eenzaam hebben, hij kijkt bij Onze Lieve Heer op tafel.
Naamwoord: grootte, grootheid, hoegrootheid, strakheid, lengte, armslengte, ellebooglengte, elslengte, manslengte, gestalte, stal (Zn.), lijfsgestalte, lichaamsgestalte, lichaamsbouw, bouw, leest, statuur, taille, figuur, maaksel, slankheid, reuzengestalte, enormiteit.
vermeerdering, toeneming, kieming, groei, scheut, was, aanwas, toewas, doorwas, wasdom, groeisel, reuzengroei, groeikracht, groeiritme, groeiperiode, trekspanning, trekvastheid.
een grote, een groterd, een lang einde, kanjer, gaillard (Zn.), kokkerd, sliet, slier, zwiep, bom, bommerd, een bom van een jongen, volwassene, boonstaak, staak, slamier, spillebeen, bezemsteel, anderhalve cent, lijs, smient, slungel, een lange schlemiel, scharminkel, scherminkel, braadspit, panharing (Zn.), lange sladood, een langlijf, een blikken Jezus, wapper, bekfluit (Zn.), zwikzwak (Zn.), een kadee (Zn.), een kerel, een kerel als een boom, een boom van een vent, reus, kolos, vleesklomp, brok, gofferd, een kip op hoge poten, bazin, een dragonder, een junogestalte, natiepaard (Zn.), molenpaard, driedekker, reuzin, reuzenlichaam, gigant, goliath, kolossus, gevaarte, enakskind.
Bijwoord: languit, in de lengte, streks (Zn.).
Causatief: langer maken, verlengen, lengen, uitlengen, aanlassen, prolongeren, vermeerderen, vergroten, spannen, opspannen, aanspannen, uitspannen, strekken, scheren, vijzelen, rekken, oprekken, voortrekken, uitrekken, overrekken, zich overrekken, doortrekken, uittrekken, lijpen (Zn.), touwwerk op zijn gat zetten.
reiken, bereiken, uitreiken, zich verreiken, uitsteken, toesteken, uitstrekken.
verlenging, groeikracht, verlengsel, lengsel, verlengstuk, lengstuk, spanning, rek.
rekwerktuig, rekband, rekhout, woelhout, spantouw, rekker, spanner, spansel, elastiek, balein, rekstok, spanstok, spanhout, spanhoepel, spanraam, spanhaak, veer, achterveer, spanveer, drijfveer, ressort, drukveer, springveer, spiraalveer, slakkeveer, spandoek, scheerlijn.
Spreekwoord: kinderen worden grote mensen; kleine kinderen worden groot; kinderen worden kerels; mettertijd wordt het meisje groot; biggen worden ook zwijnen; kleine boompjes worden groot; pootjes worden bomen; eikels worden bomen; een mosterdzaadje wordt welhaast een grote boom; een zaadkorrel wordt een plant; groene kersen (krieken) worden rood; wat eerst een beek was, wordt eindelijk een rivier; lang en smal heeft geen val.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Groot
betekenis & definitie