Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Eetwaren

betekenis & definitie

Naamwoord: eetwaren, levensmiddelen, levensbenodigdheden, levensbehoeften, levensonderhoud, voedingsmiddel, lijftocht, leeftocht, lijfkost, lijfsbehoeften, voorraad, mondvoorraad, levensvoorraad, mondbehoeften, mondkost, proviand, bik, biek (Zn.), zegeningen van de linkerhand, vivres, nat en droog, verversingen, verfrissing, comestibelen, rantsoen, dagrantsoen, aandeel, portie, lunchpakket, eten, fricot (Zn.), voedsel, voeding, spijs, droogje, kost, knap (Zn.), koudekeuken, zultkost, zult, inmaak, conserven (kon...), winterkost, winterkeuken, zomerkost, zomerkeuken, vastenspijs, etensresten, voedingswaarde.

spijskaart, diskaart, spijslijst, menu, plat du jour, gerecht, eenheidsgerecht, gang, keuken, tafelgerecht, disgerecht, tafelkost, schotel, voorgerecht, voorspijs, voortafel, entrée, croquet (kroket), hoofdgerecht, hoofdschotel, pièce de résistance, bijschotel, stoofschotel, stoofsel, tussengerecht, tussenspijs, entre-mets, bijgerecht, toespijs, bijspijs, hors d’oeuvre, nagerecht, dessert, toetje, lifiafje.

huiskost, kokage, kokerij, grotemensenkost, kindervoedsel, kinderkost, lievelingsgerecht, lievelingskost, lievelingsspijs, rauwkost, licht voedsel, magere kost, zware kost, machtige kost, boerenkost, burgerkost, burgerkeuken, burgerpot, herenkost, herentafel, fijn gerecht, zondagsspijs, zondagskost, zondagsmaal, godenspijs, klokspijs, lekkerbeetje, begijnenkost (Zn.), bagijnenstukje, gezoden en gebraden, kermisbak, smulletje, peuzelwerk, tafeltje welbereid, grove kost, guste kost, zwadder (Zn.), draf (Zn.), bras, kliek, kliekenmaal, kliekjesdag, buikvulling, hondekost, zwijnekost, varkenskost, paddevergif (Zn.), kippetjeskost, muizemaal.

slik, slok, hap, prak, vorkje, maal.

aas.

Adjectief: alimentair, voedzaam, gevoedzaam (Zn.), voedselrijk, nutritief, substantieel, vitamineus, vitaminearm, voedselarm, onvoedzaam, eetbaar, verteerbaar, onverteerbaar, luchtig, smedig, vlezig, zwaar, vet, geil, geilig, heerlijk, fijn, smakelijk, lekker, appetijtelijk, adellijk, rauw, ongekookt, vers, melkvers, kweekvers, veldvers, ovenvers, vriesvers, croquant, nieuw, bedorven, goor, garstig, gortig, gort, waterachtig.

Werkwoord: die spijzen voeden, - stoppen, - houden tegen, - hangen (houden, kleven) aan de ribben (Zn.), er ingaan als klokspijs, op gaan als knapkoek, er zitten geen graten in, de pot is er goed, de os is er vet, dat is zijn kostje, die spijzen hebben een snufje weg, het is water en melk, het is water en wind, dat zet niet aan, er is geen kracht noch heerlijkheid aan, er zijn geen ogen op de soep te zien.

bestaan van, teren op.

Spreekwoord: wat naam ook dat de spijze draag, ze is lekker voor een grage maag.

< >