Groot Retorisch Woordenboek

Paul Claes, Eric Hulsens (2015)

Gepubliceerd op 24-02-2017

allofoon

betekenis & definitie

< G allos + phonè ‘andere klank’. Fonologische figuur, uitspraakvariant van een foneem. Behalve positionele varianten (de ee klinkt anders voor een r dan voor andere medeklinkers) zijn er vrije varianten (bv. tongpunt-r of huig-r).

Functies:
1) sociale connotatie: het lispelend of slissend uitspreken van de s karakteriseert kinder- en meisjestaal. De zachte g karakteriseert het zuidelijke Nederlands (Brabants, Limburgs), de harde g het Hollands. De open uitspraak van tweeklanken is typisch voor het Poldernederlands en het Antwerps, bv. meiden > maaiden. De voorname Hagenaar spreekt sommige klinkers geaffecteerd (‘bekakt’) uit: vgl. F.L. Bastet, Haagse krengen (i.p.v. kringen)
2) komisch procedé: in De Spaansche Brabander, het blijspel van Bredero, klinkt de Brabantse uitspraak van de opschepper Jerolimo grappig