Groot Retorisch Woordenboek

Paul Claes, Eric Hulsens (2015)

Gepubliceerd op 24-02-2017

alliteratie

betekenis & definitie

< Neolatijn alliteratio; syn. beginrijm, letterrijm, stafrijm, Germaans rijm. Fonische figuur, herhaling van de beginklank van een woord, in het bijzonder de medeklinker van een beklemtoonde beginsyllabe.

Alliteratie verschijnt soms in proza (‘De Stafrijmen zijn gelijk Stapstenen, waarop men steunt met de Stemme’, G. Gezelle), maar vaker in poëzie (‘O ’t ruisen van het ranke riet’, G. Gezelle).
In klassieke literatuur wordt alliteratie (homoeoprophoron↗) vermeden. In Romaanse talen dient ze vooral als klanknabootsing. In de Oudgermaan - se en Oudengelse poëzie met hun sterk geaccentueerde beginlettergreep is stafrijm de regel. In een regel met vier heffingen moeten de eerste drie allitereren: ‘Gap vas ginnunga, en gras hverge’ (Gapende afgrond en gras nergens, Edda, ‘Völuspa’). Het procedé is in de moderne tijd geï- miteerd. Richard Wagner gebruikte systematisch stafrijm in zijn Germaanse opera’s, zo ook M. Emants in Godenschemering, A. Hegenscheidt in Starkadd, Ezra Pound in zijn vertaling van het Angelsaksische gedicht The Seafarer en W.H. Auden in ‘The Age of Anxiety’.

Functies:
1) mnemotechnisch, bv. ‘Met melk meer mans’ (reclameslogan)
2) komisch, bv. Knokken in Knossos, De kleppende klipper en veel andere striptitels van W. Vandersteen
3) expressief, bv. ‘Een schelle schicht schoot schichtig uit den hoge’ (J. Perk)
4) pregnant, bv. ‘Zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden’ (K.L. Ledeganck)
5) klanknabootsend, bv. ‘een zucht van de ziedende zee’ (J. Perk, ‘Iris’)
6) ornamenteel, bv. ‘Laat de luiken geloken zijn’ (Leopold)
7) archaïserend (als nabootsing van het Germaanse vers), bv. ‘Door diepe dalen, duiz’lingwekkend snel/Reed negen nachten lang ik noordwaarts heen’ (M. Emants)
8) nonsensicaal, bv. n ‘O weemoed waaraan Waspik lijdt,/Westhoek, Westhem en Waterscheid’ (Daan Zonderland); f ‘La pipe au papa du Pape Pie pue’ (een tongbreker↗ van J. Prévert)

Genres:
1) woorden: bobo, papa, hemelhoog, grasgroen, stokstijf, vliegensvlug, lichterlaaie, pimpelpaars; f bibi (ik), dada (stokpaardje), toutou (woefwoef)
2) scheldwoorden: bamibal, befbek, billenbijter, flikflooier, kankerkut, kontkever, krentenkakker, lamlul, luilak, reetridder, tientonner, turbotrut, zeikzak, zeurzak
3) schuilnamen: Anouk Aimée, Greta Garbo, Marilyn Monroe, Stijn Streuvels
4) namen van organisaties en instellingen: Ku Klux Klan, vvv (Vereniging voor Vreemdelingenverkeer), www (world wide web), k.k. (Kaiserlich und Königlich: de overheidsinstellingen van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie, het Kakanien van Musil)
5) tweeledige zegswijzen: met man en muis, met huid en haar, van top tot teen, met man en macht, door dik en dun, in rep en roer, vrank en vrij, dubbel en dwars/dik, vrij en vrolijk, te kust en te keur, in vuur en vlam, wel en wee, lief en leed, hebben en houden, voor dag en dauw, boe noch bah, door weer en wind, vroom en vroed, schots en scheef, wis en waarachtig, zoet en zuur, kind noch kraai, taal noch teken, paal en perk, huis en haard, sloppen en stegen, Jut en Jul
6) drieledige uitdrukkingen: n Britten, beesten en buitenlanders (D. Van der Vat); d Kinder, Kirche, Küche (kinderen, kerk en keuken)
7) titels: Pride and Prejudice en Sense and Sensibility (J. Austen), Kubla Khan (S. Coleridge), Götter, Grä- ber und Gelehrte (C.W. Ceram), Hoe schoon was mijn school (J. Daisne), Molecules, Mind, and Mean - ing (C. de Duve)
8) spreekwoorden: rust roest, waar een wil is, is een weg
9) reclameslogan: ‘Lekker lui liggen lezen’, ‘Heerlijk helder Heineken’
10) tautogram↗: tekst, vers of zin vol allitererende woorden

Voorbeelden:
L) ‘Veni, vidi, vici’ (Ik kwam, zag, overwon; Julius Caesar); ‘Vim virtus vincit’ (Moed overwint geweld; wapenspreuk van Haarlem)
N) ‘Puistig provoceren op een popi podium is geen poëzie/want poëzie is geen performance’ (I. Pfeijffer)
F) ‘Pour qui sont ces serpents qui sifflent sur vos têtes? (Voor wie zijn die slangen die boven uw hoofd sissen?; Racine, Andromaque)
D) ‘Weialala leia/Wallala leiala’ (het lied van de drie Rijndochters in R. Wagner, Götterdämmerung)
E) ‘When to the sessions of sweet silent thought/ I summon up remembrance of things past’ (Als ik tot de zitting van zoet stil gepeins herinnering van vroeger tijd oproep; W. Shakespeare, sonnet 30)
S) ‘En el silencio sólo se escuchaba/el susurro de las abejas que sonaban’ (In de stilte hoorde je slechts zacht gezoem van zingende bijen; Garcilaso de la Vega)