Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Valerii

betekenis & definitie

Valerii - een patricisch geslacht van sabijnschen oorsprong; onder Romulus en Titus Tatius zou een zekere Volusus Valerius naar Rome gekomen zijn. 1) P. Valerius Poplicola, waarschijnlijk eene geheel legendaire figuur, waarvan zeer jonge berichten het volgende vertellen: hij was een der mannen, die het koningshuis hielpen verdrijven.

Reeds in het eerste jaar (509) der republiek nam hij als consul de plaats in van L. Tarquinius Collatīnus en bekleedde dezelfde waardigheid nogmaals in 508, 507 en 504.

Zijn bijnaam had hij te danken aan zijn eerbied voor de rechten en de souvereiniteit des volks, die hij o. a. betoonde door de instelling der provocatio ad populum en het weglaten der bijlen uit de fasces binnen het pomerium. Hij streed roemrijk tegen de Etruscers, Vejenten en Sabijnen en stierf in 503.

Zie Valeriae (leges) de provocatione.—2) M. Valerius Volusus, broeder van no. 1, nam ook deel aan de oorlogen tegen Porsēna, de Sabijnen en de Latijnen, was in 505 consul en in 494 dictator, in welke hoedanigheid hij alles aanwendde om eene schikking tusschen de patriciërs en de uitgeweken plebs tot stand te brengen.

Dit geheele verhaal is verzonnen, zie secessio plebis, tribuni plebis, Menenii no. 1.—3) P. en M. Valerius, zoons van no. 1, onderscheidden zich in den slag bij het meer Regillus in 496.—4) L.

Valerius Volusus Potitus, verzette zich tegen de lex Cassia agraria in 486, zie Agrariae leges en Cassii no. 1. Hij was consul in 483 en 470.—5) P.

Valerius Poplicola, consul in 475, zegepraalde over de Vejenten en Sabijnen. In 460 sneuvelde hij in zijn tweede consulaat bij de herovering van het Capitool, dat door den Sabijn Herdonius des nachts door overrompeling ingenomen was.—6) L.

Valerius Poplicola Potitus, zoon van no. 5, legde in 449 met zijn ambtgenoot M.

Horatius Barbātus de geschillen bij, die door de willekeur der tienmannen ontstaan waren en zegepraalde over de Aequers.—7) C.

Valerius Potitus Volusus, consulairtribuun in 415, 407 en 404, en consul in 410.—8) L. Valerius Potitus, zoon van no. 6, consulairtribuun in 414, 406, 403, 401 en 398, streed bij herhaling overwinnend tegen Vejenten, Volscen en Faliscers.—9) L.

Valerius Potitus, nog jong, in 392 tot consul gekozen, overwon de Aequers bij den berg Algidus.—10) L. Valerius Poplicola, consulairtribuun in 394, 389, 387, 383 en 380.—11) P.

Valerius Potitus Poplicola, consulairtribuun in 386, 384, 380, 377, 370 en 367.—12) M. Valerius Poplicola, consul in 355 en 353, streed tegen de Tiburtijnen en Volscen.—13)M. Valerius Corvus verkreeg zijn bijnaam door een tweegevecht in 349 met een reusachtigen Galliër, dien hij overwon doordat zich op diens

helm een raaf nederzette en hem in het gezicht met vleugels en snavel sloeg en pikte. In 348 was hij consul, schoon eerst 23 jaar oud, en later nog in 346, 343, 335, 300, en als suffectus voor de zesde maal in 299, terwijl hij tweemaal dictator was, in 342 en 301. Hij behaalde verscheidene overwinningen op naburige volken, o. a. op de Samnieten in 343 bij den berg Gaurus. Deze overwinning is echter verzonnen, evenals de geheele eerste samnietische oorlog. Zoo groot was het ontzag voor zijn naam, dat zijne benoeming tot consul in 300 de Etruscers van een oorlog afschrikte. Toch was hij meer een voorstander van zachte dan van strenge maatregelen. Hij stierf algemeen geacht en bemind in den ouderdom van 100 jaar.—14) M.

Valerius Maximus, consul in 312, streed in dit jaar, en ook later als legaat, met roem tegen de Samnieten.—15) P. Valerius Laevīnus, consul in 280, verloor den slag bij Heraclēa tegen Pyrrhus.—16) M. (M’.) Valerius Maximus Messalla of Messāla, consul in 263, behaalde met zijn ambtgenoot M. Otacilius Crassus op Sicilia eene zegepraal op de Carthagers en hun bondgenoot Hiero van Syracuse. Hij bracht van Catana den eersten zonnewijzer naar Rome. Omtrent zijn censuur zie Sempronii no. 17.—17) P. Valerius Falto, consul in 238, werd in Gallia Cisalpīna eerst door de Bojers en Liguriërs verslagen, doch eindigde met hen te overwinnen.—18) M. Valerius Laevīnus, streed in 215 als praetor tegen de Carthagers, en werd in 214 tegen Macedonië uitgezonden, in 210 was hij consul en veroverde hij Agrigentum op de Carthagers, terwijl hij in 208 en 207 met eene vloot op ’s vijands kusten stroopte.

In 205 bracht hij het beeld van de Magna Mater van Pessinus naar Rome.—19) L. Valerius Flaccus, in 195 consul met M. Porcius Cato (maior), overwon de Bojers en Insubriërs in Cisalpīna en woonde in 191 onder M’. Acilius Glabrio den slag bij aan de Thermopylae tegen Antiochus III van Syria. In 184 was hij censor met zijn vriend Cato.—20) C. Valerius Flaccus, broeder van no. 19, een losbol, werd tegen zijn zin tot flamen Dialis gekozen en gewijd, en wijzigde toen zijne manier van leven geheel en al, zoodat hij een ingetogen mensch werd. Het was in onbruik geraakt, dat de flamen Dialis in den senaat zitting nam; gesteund door de volkstribunen, doch met hevige tegenkanting van de senaatsleden, nam Flaccus weder zitting.

In 199 werd hij aedilis curulis; daar de priester van Jupiter geen eed mocht zweren, legde zijn broeder dezen namens hem af.—21) C. Valerius Laevīnus was in 189 de voorspraak der Aetoliërs, toen het de vaststelling der vredesvoorwaarden gold; in 176 bestreed hij als consul de Liguriërs.—22) L. Valerius Flaccus was in 100 consul met C. Marius, met wien hij echter volstrekt niet samenwerkte. Hij was in den Sullaanschen tijd princeps senatus, en werd in 82 na den dood der consuls tot interrex benoemd, zie Valeria lex de Sulla dictatore.—23) C. Valerius Flaccus, consul in 93, bestuurde Gallia en overwon de Galliërs; hij was later een aanhanger van Sulla, en bracht in 81 den Celtiberiërs eene zware nederlaag toe.—24) L. Valerius Flaccus werd in 99 aangeklaagd door C. Appuleius Deciānus, was consul suffectus in 86 in plaats vanC. Marius (z. lex Valeria de aere alieno) en liet zich ook het bevel in den mithradatischen oorlog opdragen tegenover Sulla. Hij werd echter in 85 te Nicomedēa door zijn legaat C. Flavius Fimbria vermoord.—25) L. Valerius Flaccus, zoon van no. 24, vergezelde zijn vader naar Azië, en diende later in Cilicië en op Creta. In 63 maakte hij als praetor zich verdienstelijk jegens den staat tegenover de Catilinarii. Hierop kreeg hij Azië als provincie. In 59 wegens afpersingen aangeklaagd, werd hij schitterend door Cicero verdedigd en vrijgesproken.—25a) L. Valerius Praeconinus, legatus van L. Mallius (Manlii no. 15), sneuvelde in 78 in een strijd tegen de opgestane Aquitaniërs.—26) M. Valerius Messāla Niger, consul in 61, een uitstekend redenaar.—27) M. Valerius Messāla, neef van no. 26, werd, ofschoon met veel bedekte en openlijke tegenwerking, tot consul voor het jaar 53 gekozen. In 51 werd hij door toedoen van Pompeius van omkooping beschuldigd, doch door den redenaar Q. Hortensius Hortalus vrijgepleit. In den burgeroorlog koos hij Caesars partij.—28) M. Valerius Messāla Corvīnus, uitstekend redenaar en goed letterkundige, streed bij Phillippi aan de zijde van Cassius en Brutus, doch ging later over tot Octaviānus. In 34 onderwierp hij de Salassers in de Alpen, in 31 was hij consul, in 27 overwon hij de Aquitaniërs, waarna hij praefectus urbi te Rome werd. Hij was zeer bevriend met den dichter Tibullus, die hem in 31 zou vergezellen in den oorlog van Octavianus tegen Antonius, doch ziek te Corcȳra moest achterblijven. Ook had hij met Horatius omgang. Hij zelf schreef ook, o. a. in het grieksch over de burgeroorlogen, en latijnsche redevoeringen; ook schijnt hij verzen te hebben gemaakt.—29) M. Valerius Messāla Messallīnus, zoon van no. 28, aan wien Ovidius van Tomi uit eenige gedichten heeft gericht, consul in 3, werd naar Germania gezonden, en later naar Dalmatia om den opstand van Bato te onderdrukken. Omtrent zijn broeder, door adoptie tot de Aurelii overgegaan en M. Aurelius Cotta Maximus Messālinus genoemd, zie Aurelii no. 8.—30) C.

Valerius Triarius was admiraal van Pompeius in den oorlog tegen Caesar en sneuvelde in 48 bij Pharsālus. Cicero voert hem in zijn werk de Finibus bonorum et malorum sprekende in.—31) Valerius Asiaticus uit Gallia was een hoofdpersoon bij den moord van Caligula, die hem zwaar had beleedigd. Door zijn rijkdom werd hij onder keizer Claudius het slachtoffer der beruchte Messalīna (Valerii no. 33). Hij liet zich de aderen openen (47 n. C.).—32) Valerius Asiaticus, zoon van no. 31, ondersteunde tijdens Nero den gallischen opstand van Vindex. Later sloot hij zich aan bij Vitellius, wiens schoonzoon hij werd.—33) Valeria Messalīna, echtgenoote van keizer Claudius, eene der meest zedelooze en gewetenlooze vrouwen, die de geschiedenis kent, wilde ook de aanzienlijkste rom. vrouwen dwingen haar ontuchtig voorbeeld te volgen. Zij spaarde niemand, die haar hebzucht of haar haat had opgewekt, ook hare verwanten niet.

De zwakke Claudius liet zich geheel door haar leiden, totdat eindelijk haar ontrouw hem de oogen opende en hij haar ter dood liet brengen (48).—34) L. Valerius Catullus Messalīnus, een berucht verklikker onder Domitiānus, die zelfs toen hij blind was dit bedrijf nog voortzette.
Onder de schrijvers, die den naam Valerius dragen, komen de volgende in aanmerking.—35) Q. Valerius Sorānus, uit Sora in Latium, redenaar en, naar het schijnt, een dichter van naam, door Cicero echter om zijne uitspraak van het Latijn berispt. Hij werd door Pompeius in 82, toen hij volkstribuun was, terechtgesteld.—36) Valerius Antias, uit Antium in Latium, leefde ten tijde van Sulla en schreef zeer onbetrouwbare annāles van Rome’s stichting af tot op diens tijd. Livius heeft er veel uit geput.—37) Valerius Cato, uit Gallia Cisalpina, had in den sullaanschen burgeroorlog zijn vermogen verloren en moest, om in zijn onderhoud te voorzien, les geven in taal- en dichtkunde. Hij is met C. Licinius Macer Calvus (Licinii no. 6) de aanvoerder van de nieuwe richting in de poëzie, de neoterici, waartoe ook Catullus behoorde. Of de gedichten Dirae en Lydia, die op zijn naam staan, van hem zijn, is niet uit te maken.—38) Q.

Valerius Catullus, rom. dichter, werd ongeveer in 84 te Verōna geboren uit eene vermogende familie. Van zijn leven is weinig bekend. Hij leefde op vriendschappelijken voet met Cicero, Hortensius, Cornelius Nepos e.
a. In 57 vergezelde hij den praetor C. Memmius Gemellus naar Bithynia en bezocht op deze reis in Troas het graf van zijn diep door hem betreurden broeder. Hij bezat eene villa bij Tibur en eene te Sirmio bij Verona aan den lacus Benācus (Gardameer). Onder den naam Lesbia bezingt hij Clodia, de zuster van den tribuun P. Clodius Pulcher en echtgenoote van Q. Metellus Celer (zie Claudii no. 18), die hij hartstochtelijk beminde totdat haar wangedrag hem afstiet. Hij stierf waarschijnlijk in 54. Wij hebben van hem nog 116 grootere en kleinere lyrische gedichten en epigrammen. Het meest munt hij uit in erotische poëzie. Zijn verzen, soms wat ouderwetsch getint, zijn rijk aan gevoel en liefelijke gedachten, eenvoudig doch keurig van taal. Hij was de eerste rom. lierdichter, die grieksche versmaten bezigde.—39) Valerius Maximus, niet tot de patricische gens Valeria behoorende, verkeerde in behoeftige omstandigheden, totdat Sex. Pompeius (consul 14
n. C.) zich zijn lot aantrok. Tusschen 26 en 32 na C. schreef hij zijn eenig werk Factorum et dictorum memorabilium libri IX, een werk zonder letterkundige waarde wat den stijl betreft, waarin daden en gezegden onder verschillende rubrieken gesorteerd zijn. Zie Cornelius Nepos (Cornelii no. 58). Toch is het werkje in verschillende tijden veel gelezen en hebben anderen er uit geput en er weder uittreksels van gemaakt.—40) M. Valerius Probus, zie Probus no. 2.—41) C. Valerius Flaccus (Setinus Balbus), episch dichter uit den tijd van Vespasianus. Hij heeft 8 boeken Argonautica gedicht, bewerkt naar het gedicht van Apollonius Rhodius (z. a. no. 1). Hij is gestorven, kort voor 92 na C.—42) M. Valerius Mutines z. Mut(t)ines.