Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Sulpicii

betekenis & definitie

Sulpicii - patricisch geslacht. 1) Ser. Sulpicius Camerīnus Cornūtus, consul in 500, bewerkte in

496 de hernieuwing van het verbond met Latium.—2) Ser. Sulp. Camer. Corn., consul in 461, tegenstander der lex Terentilla de legibus scribundis. In 454 was hij een der drie mannen, die naar Griekenland gezonden werden tot het bestudeeren der wetten aldaar.—3) Ser. Sulp. Camerinus, consul in 393, kantte zich sterk tegen het ontworpen plan der plebejers om naar Veii te verhuizen.—4) Q. Sulp. Longus, consulairtribuun in 390, liet de wacht, die de beklimming van het Capitool door de Galliërs niet had bespeurd, van de rots afwerpen.—5) Ser. Sulp. Praetextātus, consulairtribuun in 377 en 376, ontzette den burg van Tusculum, die door de Latijnen werd belegerd.—6) C. Sulp. Peticus, consul in 364, 361, 355, 353 en 351, dictator in 358, versloeg in 361 de Hernicers, in 358 de Galliërs, in 351 de Tarquiniërs, die gedwongen werden vrede te sluiten.—7) C. Sulp. Longus, consul in 337, 323 en 314, versloeg in 314 de Samnieten.—8) C. Sulp. Paterculus, consul in 258, voerde op Sardinia oorlog tegen de Carthagers.—9) P. Sulp. Galba Maximus werd voor het jaar 211 tot consul gekozen zonder eenig ander curulisch ambt te hebben bekleed; hij beschermde met zijn ambtgenoot Cn. Fulvius Centumalus en den proconsul Q. Fulvius Flaccus Rome tegen eene overrompeling door Hannibal. In 203 was hij dictator comit. habend. causa en in 200 andermaal consul. De oorlog tegen Philippus van Macedonia werd hem toen opgedragen, waarin hij het volgende jaar door den toenmaligen consul P. Villius Tappulus werd vervangen.—10) C. Sulp. Gallus was in 168 krijgstribuun in het leger van Aemilius Paullus en voorspelde de maansverduistering in den nacht vóór den slag bij Pydna (21/22 Juni 168, volgens den Juliaanschen kalender); tegenwoordig neemt men aan, dat hij die maansverduistering niet voorspeld, maar uitgelegd en verklaard heeft. In 166 was hij consul en overwon de Liguriërs. In 164 werd hij belast met een onderzoek naar de klachten, tegen Eumenes van Pergamus ingebracht. Dat hij de sterrenkunde beoefende, is uit het bovenstaande reeds gebleken; ook was hij ervaren in de grieksche letterkunde.—11) Ser. Sulp. Galba, krijgstribuun, zocht uit haat tegen L. Aemilius Paullus, de volkstribunen over te halen om diens zegepraal te beletten. In 151 en 150 voerde hij als propraetor oorlog in Lusitania; hij werd eerst verslagen en pleegde later schandelijke woordbreuk, toen hij ongewapende krijgsgevangenen verraderlijk liet neerhouwen. Onder de weinigen die ontkwamen, behoorde Viriāthus. Om deze reden werd Galba in 149 door den volkstribuun L. Scribonius Libo (Scribonii no. 3), ondersteund door den 85-jarigen M. Cato, aangeklaagd. Hij ontging de veroordeeling slechts door bidden en smeeken. Hij was consul in 144 met L. Aurelius Cotta, z. Aurelii no. 3. Hij was de beste redenaar van zijn tijd, hoewel ook Libo in dit opzicht niet gering te schatten was.—12) Ser. Sulp. Galba, zoon van no. 11, consul in 108, was in 100 onder de tegenstanders van Saturnīnus.—13) C. Sulp. Galba, zwager van C. Gracchus, was een goed redenaar. Hij werd in 110 veroordeeld, omdat hij zich door Jugurtha had laten omkoopen.—14) Ser. Sulp. Galba diende in 90 als legaat voorspoedig tegen de opgestane bondgenooten.—15) P. Sulp. Galba was aediel tegelijk met Cicero, doch tevergeefs diens mededinger naar het consulaat.—16) Ser. Sulp. Galba, legaat van Caesar in Gallia, dong in 49 vergeefs naar het consulaat en was later onder Caesars moordenaars. In den mutinensischen oorlog streed hij onder Hirtius tegen Antonius. Toen het driemanschap gesloten was, werd hij veroordeeld.—17) Ser. Sulp. Galba, rom. keizer, zie Galba.—18) P. Sulp. Rufus, een der meest beroemde redenaars van zijn tijd, riep in 94, toen hij nog de rechten van den senaat verdedigde, C. Norbānus (z. Norbani no. 1) voor het gerecht en vocht later als legaat met roem in den bondgenootenoorlog (89). Hij ging daarop tot de plebs over, en liet zich voor 88 tot volkstribuun kiezen, om aan de bondgenooten het volle genot van het burgerrecht te kunnen verschaffen (zie leges Sulpiciae); toen Sulla met zijn leger in Rome binnendrong, nam hij de vlucht, doch werd achterhaald en omgebracht.—19) Ser. Sulp. Rufus, voortreffelijk jurist en redenaar en kundig staatsman, was in 65 praetor en in 51 consul. Toen de burgeroorlog tusschen Caesar en Pompeius tot uitbarsting kwam, bleef hij een tijd lang besluiteloos, totdat hij eindelijk Caesars partij koos, door wien hij later als proconsul naar Achaia gezonden werd. Na Caesars dood weifelde hij opnieuw, bij welke partij hij zich zou aansluiten. Hij stierf kort daarop (43), 81 jaar oud, in de legerplaats van Antonius voor Mutina, waarheen hij door den senaat gezonden was om eene schikking te bewerken. Als grondig wetenschappelijk rechtsgeleerde had hij in zijn tijd vele leerlingen; hij was ook een vruchtbaar schrijver. Beroemd is zijn troostbrief aan Cicero bij het overlijden van diens dochter Tullia (45).—20) Ser. Sulp. Rufus, zoon van no. 19, door Cicero als een braaf en talentvol jongeling geprezen, diende onder Caesar in Gallia.—21) P. Sulp. Quirinius, consul in 12, onderwierp, als stadhouder van Syria ± 5, een volksstam in de bergen van Cilicia, vergezelde Augustus’ kleinzoon C. Caesar naar Armenia (1/2 n. C.), en was later wederom stadhouder van Syria. Als zoodanig heeft hij in 6 n. C. een census gehouden in Judaea, waarvan ook het N. T. gewag maakt. Hij heet daar Cyrenius, Κυρήνιος. Hij was een vriend van Tiberius, stierf kinderloos in 21 en werd op staatskosten begraven. Hij behoorde niet tot het patricisch geslacht der Sulpicii, maar stamde uit Lanuvium.—22) C. Sulp. Apollināris, in het tijdperk der Antonijnen, taalkundige, te Carthago geboren, leermeester van keizer Pertinax en van Aulus Gellius (Gellii no. 6), wijdde zich vooral aan de studie van Vergilius.—23) Sulpicia, dochter van no. 20, en nicht van M. Valerius Messala Corvinus (Valerii no. 28), dichteres, z. Albii.—24) Sulpicia, erotische dichteres onder Domitiānus. Het kleine gedicht Satira, dat haar naam draagt, is niet door haar geschreven.—25) Sulpicius Sevērus, zie Severi no. 3.

< >