Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Sabīni

betekenis & definitie

Sabīni - Σαβῖνοι, bergvolk in het hart van MiddenItalië, tusschen Etruria, Umbria en Latium. Het breidde zich in den loop der vijfde eeuw in Midden- en Zuid-Italië uit, waar het zich met de oude oscische bevolking vermengde en zelfs de taal daarvan aannam.

In tegenstelling van de Sabijnen in de vroegere woonplaats werden de Sabijnen in het door hen veroverde gebied Samnītes genoemd, Σαυνῖται = Sabinītae. Evenals de naam Sabīna, ἡ Σαβίνη, tot het gebied der oude Sabijnen beperkt bleef, bleef ook de naam Samnium, Σαυνῖτις, tot een gedeelte van het samnietisch gebied beperkt, hoewel de Samnieten ook Campania (z. a.) en Lucania vermeesterden en de Hernici in Latium, de Picentes of Picēni, de Marsi, Marrucīni, Paeligni, Vestīni, Frentāni ook tot denzelfden stam behoorden.

Al die stammen nu van sabijnschen oorsprong buiten het oude stamland worden gezamenlijk Sabelli genoemd en met inbegrip der Sabijnen zelven spreekt men nog liever van sabellischen, dan van sabijnschen stam. In het eigenlijke Samnium onderscheidde men de Hirpīni, de Pentri, de Caudīni, de Caracēni, in Campania de Picentīni en Sidicīni.

De Sabijnen waren een krachtig, landbouwend volk; Cicero noemt ze fortissimos viros, florem Italiae ac robur rei publicae. De gewoonte van het ver sacrum (z. a.) bevorderde hunne verbreiding.

Omtrent den Sabijnschen maagdenroof zie Romulus en Roma. De Sabijnen onderwierpen zich in 290 en werden cives sine suffragio.

De Samnieten en de overige Sabellen zetten den strijd nog voort tot 272 en bogen toen ook noode het hoofd. In den bondgenootenoorlog waren zij verbitterde vijanden van Rome, totdat Sulla in 82 de beslissende zegepraal op Pontius Telesīnus behaalde en den strijd in verdelging deed overgaan; Samnium werd uitgemoord en bleef braak liggen; van dezen slag heeft het zich nooit hersteld; men zag er voortaan slechts armoedige dorpen.