Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 09-06-2019

Romulus

betekenis & definitie

Romulus - Ῥώμυλος, volgens de sage met zijn tweelingbroeder Remus de stichter van Rome. Zij waren zoons van Rea Silvia, kleinzoons van Numitor.

Hun oom Amulius beval bij hunne geboorte hen in den Tiber te werpen, doch zij werden op wonderdadige wijze gered en door zekeren herder Faustulus en diens vrouw Acca Larentia groot gebracht. Later door Numitor herkend en met hunne afkomst bekend gemaakt, doodden zij hun oom Amulius.

Vervolgens besloten zij op den palatijnschen heuvel een stad te stichten. Bij de vraag, wie der beide broeders aan de nieuwe stad den naam zou geven, ontstond er een twist, waarin Remus omkwam (zie Lemures).

De Sabijnsche maagdenroof deed een hevigen strijd ontstaan, die echter met verzoening en met ineensmelting der latijnsche nederzetting op den Palatīnus en de sabijnsche op den Quirinālis (z. Roma) eindigde, onder gemeenschappelijk bestuur van Romulus en den Sabijn Titus Tatius, welke laatste echter niet lang daarna te Lanuvium werd vermoord.

Na eene regeering van 37 jaar verdween Romulus bij gelegenheid van een hevig onweder. Het volk vreesde dat hij vermoord was, doch een der senatoren, Julius Proculus, verzekerde, dat hij Romulus door diens vader Mars in een vurigen wagen ten hemel had zien voeren en dat R. het bevel had achtergelaten, hem onder den naam Quirīnus als god te eeren.