Memnon - Μέμνων, 1) zoon van Tithōnus en Eos, kwam met de Aethiopiërs van het Oosten (z. Aethiopes) Priamus te hulp en verrichtte vele heldendaden, o. a. doodde hij Antilochus; eindelijk werd hij door Achilles verslagen. Om Eos te troosten, gaf Zeus hem de onsterfelijkheid.
Uit zijn brandstapel stegen vogels op (Memnonides), die ieder jaar zijn graf bezoeken en daar te zijner eere een wedstrijd houden.—Door eene verwarring tusschen de oostelijke en westelijke Aethiopiërs zijn vele verhalen omtrent M. ontstaan, die moeielijk met elkander zijn overeen te brengen; zijn graf toonde men aan den Hellespont, in Phoenicië en in Aethiopië, en verscheiden kolossale gebouwen werden naar hem genoemd, o. a. de koningsburcht van Susa Μεμνόνια, en vooral een reusachtig beeld bij Thebe in Aegypte, waarvan door een aardbeving het bovenste gedeelte afgebroken was, en dat sedert dien tijd, wanneer het door de opgaande zon beschenen werd, een geluid gaf als een springende snaar. Uit het onderzoek van de nog bestaande overblijfsels van dit beeld is gebleken, dat het den oud-aegyptischen koning Amenophis III (omstreeks 1500) voorstelde.—2) van Rhodus, bekwaam aanvoerder der grieksche huurtroepen van Darīus Codomannus. Bij den inval van Alexander den G. stelde hij voor Klein-Azië prijs te geven, met de vloot Alexander van Europa af te snijden, en in Griekenland en Macedonië bewegingen tegen hem in het leven te roepen; zijn raad werd echter niet opgevolgd. Na den slag bij den Granīcus verdedigde hij Milētus en Halicarnassus, veroverde hij als bevelhebber der vloot Chius, Lesbus, enz., en stelde hij zich in betrekking met Agis; reeds was hij op het punt naar Europa over te steken, toen hij bij het beleg van Mytilēne ziek werd en stierf (334).—3) schrijver van eene geschiedenis van het pontische Heraclēa, waarvan enkele fragmenten bestaan. Hij leefde in de tweede eeuw na C.