Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 11-06-2019

Marcii

betekenis & definitie

Marcii - een geslacht met verschillende takken, als Rex, Rutilus (later Censorīnus), Crispus, Figulus, Philippus, Tremulus e. a. De eerste drie zijn patriciërs, de andere plebejers. 1) Numa Marcius volgde koning Numa Pompilius naar Rome en was diens raadsman bij de regeling van den eeredienst.—2) Ancus Marcius, vierde koning van Rome, kleinzoon van no. 1. Zie Ancus Marcius.—3) Cn.

Marcius, bijgenaamd Coriolānus naar de verovering van Corioli in het gebied der Volscen. Volgens de overlevering zou hij bij gelegenheid van een hongersnood de plebejers door honger hebben willen dwingen tot afschaffing van het volkstribunaat (491). Dientengevolge verbannen, zocht hij hulp bij de Volscen, bracht aan het hoofd van een volscisch leger Rome tot op het uiterste in het nauw en liet zich slechts door de smeekbeden zijner moeder Veturia en zijner vrouw Volumnia bewegen om af te trekken.

Volgens sommigen zou hij niet lang daarna door de Volscen vermoord zijn, volgens anderen op hoogen leeftijd als balling gestorven zijn.—4) Q. Marcius Rex, consul in 118, oorloogde tegen de Stoeni, een Alpenvolk in Liguria. Onder zijn consulaat werd Narbo (Narbonne) in Gallia Transalpīna gekoloniseerd als Narbo Martius.—5) Q.

Marcius Rex, consul in 68, zwager van P.

Clodius. Daar zijn ambtgenoot L.

Caecilius Metellus in zijn ambtsjaar stierf en diens benoemde opvolger nog voor de aanvaarding van zijn ambt overleed, liet men Rex verder alleen regeeren. Na afloop van het consulaat werd hij als proconsul naar Cilicië gezonden. Toen hij na zijn terugkeer zich ad urbem bevond, wachtende op den triumphus, werd hij in 63 door den senaat naar Etruria gezonden, om den Catilinariër Manlius te keer te gaan.—6) C.

Marcius Rutilus overwon in 357 als consul de Privernaten (in Latium). In 356 was hij de eerste dictator uit de plebs en zegepraalde over de Etruscers.

In 352 was hij andermaal consul, met P.

Valerius Poplicola. Dit consulaat is merkwaardig doordat er toen, om aan den algemeenen schuldnood te gemoet te komen, eene soort staatsbank werd opgericht (zie quinqueviri mensarii). In 351 was Rutilus de eerste plebejische censor.

In 344 en 342 bekleedde hij nogmaals het consulaat.—7) C. Marcius Rutilus, zoon van no. 6, werd als consul in 310 door de Samnieten verslagen en was censor in 294. In 265 was hij wederom censor, wat hem den bijnaam Censorīnus verschafte.

Hij berispte het volk, dat het ten tweeden male het censorschap aan denzelfden persoon had opgedragen, en verzocht het volk eene wet hiertegen te maken (zie lex Marcia).—8) L.

Marcius Censorinus, belegerde als consul in 149 met zijn ambtgenoot M.’ Manilius te vergeefs Carthago. Hij wordt als een wetenschappelijk man geroemd.—9) C.

Marcius Censorinus, redenaar, koos in den burgeroorlog partij voor Marius. Hij werd echter eerst door Pompeius verslagen bij Sena, en vervolgens bij Praeneste door Sulla, in wiens handen hij viel en die hem ter dood liet brengen (82).—10) L. Marcius Censorinus, aanhanger van Antonius, nam deel aan den mutinensischen oorlog.

Later was hij propraetor van Achaia.—11) Q. Marcius Crispus, een dapper krijgsman, met Cicero bevriend, belegerde met L.

Staius Murcus op bevel van Caesar Q.

Caecilius Bassus (Caecilii no. 28) te Apamēa, maar stond in 43 de legioenen, waarover hij in Syria het bevel voerde, aan Cassius af.—12) C. Marcius Figulus was in den oorlog tegen Perseus (169) rom. vlootvoogd. Voor het jaar 162 werd hij tot consul verkozen, doch moest evenals zijn ambtgenoot P.

Cornelius Scipio Nasīca Corculum (Cornelii no. 20) als vitio creatus, zijn ambt nederleggen. In 156 bekleedde hij werkelijk het consulaat en werd hij door de Dalmatae verslagen.—13) C. Marcius Figulus, consul in 64.—14) Q.

Marcius Philippus, consul in 186.

Hem en zijn ambtgenoot Sp. Postumius Albīnus werd opgedragen een onderzoek in te stellen naar de geheime vereenigingen, tengevolge waarvan de Bacchanaliën bij Senaatsbesluit in geheel Italia verboden werden.

In een oorlog tegen de ligurische Apuāni werd hij in een bosch in een hinderlaag gelokt en leed hij een zware nederlaag, waarnaar de plek Marcius saltus is genoemd. In 171 werd hij met A. Atilius Serrānus (Atilii no.8) als gezant naar Griekenland en Macedonia gezonden. Hij wist Perseus om den tuin te leiden en tot een wapenstilstand te bewegen, waardoor de Rom., die met hunne toebereidselen voor den oorlog niet gereed waren, tijd wonnen, terwijl Philippus de Grieken op Rome’s hand bracht. Openlijk beroemde Philippus zich in den senaat op zijn sluwe handelwijze, en de groote meerderheid juichte hem toe. In 169 was hij andermaal consul en bracht Perseus eenige gevoelige verliezen toe. Het einde van den oorlog moest hij echter in 168 aan den nieuwen consul L. Aemilius Paullus overlaten.—15) L. Marcius Philippus, volkstribuun in 104, consul in 91, was in het eerst een van de mannen der volkspartij (zie Marcia (lex) agraria); uit den tijd van zijn tribunaat is zijn gezegde, dat er in den staat geen tweeduizend welgestelden waren, wat Cicero een capitalis oratio et ad aequationem bonorum pertinens noemt; later verzoende hij zich met de optimaten en werkte als consul mede om de wetten van M. Livius Drusus te doen opheffen. Later was hij aan de zijde van Sulla en vervolgens een voorstander van Pompeius, die bij hem in hoog aanzien stond. Hij was een zeer kundig man en een uitstekend redenaar, die vooral de gave bezat, onvoorbereid het woord te kunnen voeren.—16) L. Marcius Phillippus, zoon van no. 15, huwde met Attia, de moeder van Octaviānus, wiens stiefvader hij dus werd. Hij was zoowel met Caesar als met Cicero bevriend en koos in den burgeroorlog niet openlijk partij.—17) L. Marcius Septimus, rom. ridder, redde in 212, toen P. en Cn. Cornelius Scipio in Hispania sneuvelden, het rom. leger van den ondergang. Hij hield met T. Fonteius Crassus het bevel tot aan de komst van P. Scipio (Africānus maior) en streed ook onder hem nog met roem.—18) Q. Marcius Tremulus, consul in 306, streed zegevierend tegen de Samnieten en de Hernicers.—19) Marcius Macer, veldheer van keizer Otho.—20) Q. Marcius Turbo Fronto Publicius Severus, onder Hadriānus stadhouder van Judaea, van Mauretania en later bevelhebber der lijfwacht.—21) Marcius, waarzegger ten tijde van den tweeden punischen oorlog, z. Marciana carmina.

< >