Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Hecate

betekenis & definitie

Hecate - Ἑκάτη, dochter van Zeus en Hera of Demēter of Pheraea, de dochter van Aeolus, of van Perses en Asteria. Zij was de eenige van het geslacht der Titanen, die aan Zeus trouw bleef, daarom schonk hij haar na zijne overwinning macht in den hemel, op aarde en op zee. In haar drievoudig gebied werkt zij heilrijk, en geeft zij haren vereerders wijsheid en geluk.

Maar tevens is zij ook godin der onderwereld en als zoodanig wordt zij het meest vereerd en heeft zij ook aandeel aan de mysteriën; zij was het die de schaking van Persephone had gezien, aan Demēter bericht er van gegeven had en haar bij het zoeken naar hare dochter had geholpen. Zij is vooral de godin der spoken, die zij des nachts uit de onderwereld doet opstijgen om de menschen te kwellen en angstig te maken; zij zelve zwerft ’s nachts, door de schimmen der afgestorvenen en door zwarte honden begeleid, over de graven en beschermt de tooverheksen bij hare bezweringen en bij het bereiden van hare toovermiddelen.—Hec. was waarschijnlijk oorspronkelijk de godin der nieuwe maan, daarom wordt zij soms geïdentificeerd met Artemis, die zelve ook Hecate genoemd wordt.—Zij had slechts weinige tempels, maar talrijke beelden (ἑκαταῖα, ἑκατήσια) en altaren op marktpleinen, voor de poorten en de deuren der huizen; vooral op driesprongen plaatste men beelden van haar met drie hoofden of drie lichamen (Ἐνοδία, Τριοδῖτις, Trivia, Τρικέφαλος, Τρίμορφος, Triceps, Triformis). Men offerde haar honden, zwarte lammeren en honig en op den laatsten dag der maand plaatste men bij hare beelden allerlei spijzen, die door arme lieden werden weggehaald.

Zij wordt beschreven als eene vreeselijke gestalte met slangen inplaats van haren en voeten, een paarde-, een honde- en een leeuwekop, enz.; afgebeeld wordt zij echter soms onder eene eenvoudige menschelijke gedaante, meestal met drie hoofden of drie lichamen; hare attributen zijn honden, slangen, touwen, sleutels, fakkels, dolken, appels, enz.—Bij de Romeinen werd zij vooral in den keizertijd vereerd. Diocletiānus stichtte te Antiochië een heiligdom voor haar, waarin men met 365 trappen afdaalde.