Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Constantīnus Magnus

betekenis & definitie

Constantīnus Magnus - (Flavius Valerius), rom. keizer 306–337 na C., was de oudste zoon van Constantius Chlorus en Helena, geboren te Naïssus 285 of later. Hij diende eerst onder Diocletiānus en Galerius in het Oosten. Toen zijn vader tot Caesar werd verheven (292), zocht Galerius hem uit wantrouwen onder zijn bereik te houden, doch moest eindelijk toegeven, dat de zoon zich naar Britannia tot zijn vader begaf.

In 306 stierf Constantius Chlorus, die sedert een jaar den rang van Augustus bezat, te Eborācum (York) op een tocht tegen de Picten, waarop Constantinus door de troepen tot Augustus werd uitgeroepen, hoewel Galerius hem slechts als Caesar erkende. In den strijd van Galerius tegen den ouden keizer Maximiānus en diens zoon Maxentius mengde Constantinus zich in den beginne niet, hoewel hij Maximianus’ dochter Fausta huwde; doch na den dood van Galerius aanvaardde hij den strijd tegen alle medekeizers en pretendenten en bleef hij eindelijk als alleenheerscher over. Reeds in 310 had hij zijn schoonvader laten dooden, toen deze hem naar het leven stond.

In 312 trok hij op tegen zijn zwager Maxentius, dien hij bij den pons Milvius, ten N. van Rome, versloeg. Zijn leger was in dezen slag 98000 man sterk, dat van Maxentius 170000; C. gebruikte daarin de kruisvaan (het Labarum) en zijne soldaten droegen het teeken des kruises op hun schilden. Hij was nu alleenheerscher van het Westen, terwijl zijn zwager Licinius sedert den dood van Maximīnus Daia (313) het Oosten in handen had.

Reeds in 314 ontstond een oorlog tusschen hen, waarin L. in verschillende gevechten, o. a. in den slag bij Cibalae, verslagen werd, en Illyricum aanC. moest afstaan. In 323 brak de oorlog op nieuw uit; C. overwon in twee groote slagen, bij Adrianopel en bij Chrysopolis, waarop L. gevangen genomen en afgezet werd. Van nu af aan is C. alleenheerscher over het geheele rijk.

Van den beginne af had hij het Christendom begunstigd; na zijn overwinning op Maxentius besluit hij te Rome de christelijke priesters uit de staatskas te bezoldigen, en hen te bevrijden van de gemeentelasten, waardoor de christelijke eeredienst een door den staat erkende eeredienst wordt, en de Christenen gelijke rechten krijgen als de belijders der oude leer; hij ruimde hun ook openbare gebouwen in als kerken en liet nieuwe kerken voor hen bouwen; later verbood hij ook de heidensche offers. In 325, na den val van Licinius werd te Nicaea in Kl.-Azië onder zijn voorzitterschap het beroemde concilie gehouden, en in 327 nogmaals bijeengeroepen. In het bestuur van het rijk bracht hij ingrijpende veranderingen, o.a. door het burgerlijk bestuur der provinciën streng van het militaire te scheiden. De hoogste burgerlijke ambtenaren zijn de 4 praefecti praetorio (z. a.), de praefectus urbi te Rome en die te Constantinopel; de hoogste militairen waren de magistri equitum en peditum of utriusque militiae, oorspronkelijk twee, later meer. De keizerlijke garde (de palatini van keizer Diocletianus) werd tot een veldleger uitgebreid, de comitatenses, terwijl de grenstroepen, de limitanei, tot soldaten van den tweeden rang verlaagd werden.

Hij voerde een oostersche keizervereering in, omgaf zich met een vasten hofstoet van paleisbeambten, verdeelde de hooge ambtenaren in vier klassen met de titels van illustres, spectabiles, clarissimi en perfectissimi, en verplaatste de residentie en den zetel der regeering naar Byzantium (Constantinopel) in 330 n. C. Van zijne hardvochtigheid en wreedheid getuigen o. a. het ombrengen zijner gemalin Faustīna en van zijn zoon Crispus. Hij stierf 22 Mei 337 te Nicomedēa.

< >