Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Cohors

betekenis & definitie

Cohors - als krijgsterm beteekent in de eerste plaats eene vereeniging van troepen als afdeeling van een legioen. Twee centuriae van hetzelfde wapen vormden een manipulus. Sedert den tweeden punischen oorlog vereenigde men twee manipels tot eene cohorte.

Omtrent de normale sterkte van een legioen z. Centuria. Was het noodig het legioen te versterken, dan werd het getal hastati en principes in elke centurie vermeerderd, niet echter dat der triarii of pilāni.

Ten gevolge van verschillende hervormingen deels van Marius afkomstig, deels van Caesar, bestond in Caesars tijd het legioen uit 10 cohorten, en elke cohorte uit 6 centuriën of 3 manipels, zooals de figuur aanwijst. Bij de opgaaf van de getalsterkte der cohorten worden de velites niet medegerekend, en wanneer men b.v. van cohortes quingenariae leest, moet men dit getal aldus verdeelen, dat elke cohorte uit het vaste getal van 60 triarii of pilani en verder uit 220 principes en 220 hastati bestaat. Onder Augustus werd de eerste cohorte van ieder legioen op de dubbele sterkte der overige gebracht: zij telde 1000 soldaten, 100 onderofficieren of decani en 5 centuriones, en werd cohors milliaria genoemd, terwijl de andere cohorten 555 man voetvolk hadden, n.l. 500 soldaten, 50 decani en ook 5 centuriones.

Aan de eerste cohorte waren 132, aan elke der andere 66 geharnaste ruiters toegevoegd.—In lateren tijd wordt cohors ook van eene afdeeling ruiterij gebezigd.—Ook van de hulptroepen, door de bondgenooten geleverd, wordt meermalen het woord cohortes gebruikt.

< >