Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

As

betekenis & definitie

As - afgeleid van εἷς, rom. munt, de waarde van een rom. pond (= ongeveer ⅓ kilo) koper voorstellende. Oorspronkelijk gebruikte men vee (pecus) als ruilmiddel. Later kwam het koper in gebruik, eerst in den vorm van gewichten.

Een pond koper (pondo aeris) noemde men as (één); dit was verdeeld in 12 unciae. Zoo kon het koper, vooral in kleinere bedragen, het daarvoor minder geschikte vee als ruilmiddel vervangen. Men noemde het daarom pecunia.

De overlevering wil, dat men reeds in den koningstijd een in een vorm gegoten hoeveelheid koper van staatswege met een teeken kon laten voorzien, als het gewicht juist was (aes signatum), zoodat het dan niet meer telkens behoefde te worden nagewogen. In 430 bepaalde de lex Julia Papiria (z. a.), dat bij betalingen aan den staat een schaap door tien as (d. i. 10 pond koper) en een koe door 100 as zou worden vervangen; vroeger hing de waardebepaling (aestimatio) van het goedvinden der ambtenaren af. Omstreeks 375 werd de eerste munt te Rome gemaakt, bestaande in groote koperen schijven, nagenoeg een Romeinsch pond zwaar, as libralis geheeten.

Ze vertoonden op de eene zijde den voorsteven van een schip, op de andere den kop eener godheid (Janus).

De halve as was meest met een Jupiterskop en aan de keerzijde weder met een voorsteven gestempeld, en droeg de letter S (semissis) tot onderscheidingsteeken, terwijl op den geheelen as het merk I was aangebracht. De overige onderdeelen van den as droegen verschillende stempels en zooveel ronde knopjes, als zij unciae waard waren.

Het waren de triens = 4 unciae, de quadrans of teruncius = 3 unciae, de sextans = 2 unciae en de uncia. Omstreeks 268 begon men zilveren munten te slaan en wel in drie waarden, den denarius (10 as), den quinarius (5 as), den sestertius (2½ as) z. a.; tot voorbeeld diende de Attische drachme, waarmede de denarius altijd is gelijk gesteld. Tevens muntte men een nieuwen as, die slechts een derde (triens) woog van den oude, den z.g. as trientalis.

In 250 werd de as sextantarius ingevoerd, die een zesde (sextans) van het oude gewicht bedroeg = 2 unciae, maar den as trientalismoest vervangen, zoodat er ook van dezen as tien in een denarius gingen. De as werd dus sinds dezen tijd teekenmunt. In 217 werd het gewicht van den as op 1 ons gebracht (as uncialis) en gelijk gesteld met 1/16 van een denarius en ¼ van een sestertius. Inmiddels werden de oude stukken (aes grave), zoolang ze bestonden, voor een hoogeren prijs verhandeld. Waar in oude wetten, dus ook in boeten, het woord as voorkwam, werd die niet gelijkgesteld met den as uncialis, maar als een sestertius (4 as) berekend.

Later werd de as tot op een half ons verkleind, maar de waarde bleef dezelfde = ¼ sestertius. Hij diende voortaan als pasmunt.—Hoewel de as de oorspronkelijke munteenheid was, werden geldsommen berekend met sestertii. De sestertius (= semistertius, derdehalf) was eerst, overeenkomstig zijn naam, gelijk aan 2½ as, doch werd later (in 217) aan 4 as gelijkgesteld. Z. sestertius.