Gepubliceerd op 20-09-2017

Oorlogstuigen

betekenis & definitie

Oorlogstuigen - Vóór de 5e eeuw v.C. bestonden er in de Griekse wereld weinig of geen tuigen of machines, waarmee in oorlogstijd een vijandelijke burcht bestormd kon worden of een bres geslagen in de dikke muren van de stadswal. De burchten en ommuurde steden waren vrijwel niet in te nemen door bestorming. De belegeraars trachtten deze tot overgave te dwingen door blokkade, tenzij verraad van binnenuit een toegang tot de stad bezorgde. Pas in de 5e eeuw v.C. vinden we verwijzingen naar de beschrijving van oorlogstuigen, die bij een belegering aangewend werden, o.a. stormrammen, bestormingsladders en schutdaken. Maar ook toen nog waren de belegerden in het voordeel.

Er kwam een fundamentele verandering in de belegeringstactiek toen aan het begin van de 4e eeuw Dionysos I van Syrakusae een soort werpmachine of katapult aanwendde. Het was een soort kruisboog, waarvan de draagwijdte en de kracht sterk waren verhoogd door de drijfkracht van gedraaide peesbundels. De projectielen konden hiermede over de wallen van de belegerde stad geschoten worden, zelfs 400 m ver.

Philippos II van Makedonië ontwikkelde deze artillerietuigen nog verder bij de belegering van Perinthos en By- zantium in 340 v.C. Met nieuwe werpmachines schoot men pijlen en brand- pijlen af of slingerde zware stenen over de muren. De belegering werd meer systematisch en oordeelkundig gevoerd. Beschermende schutdaken werden tot tegen de muur gerold. Men groef gangen onder de wallen of beklom de vijandelijke wallen vanaf beweegbare torens. Ook in verdedigingstuigen ging de evolutie verder. Met vlammenwerpers en vuurpijlen trachtte men de vijandelijke tuigen in brand te schieten, mijngangen werden vanuit de stad gegraven om de vijandelijke stormtorens te doen kantelen of de eerste gangen te doen instorten enz.

De Romeinen leerden op hun beurt vele tuigen van de Grieken kennen, bootsten ze na en verbeterden ze. De belangrijkste oorlogstuigen door de Romeinen aangewend in aanval of verdediging, waren de volgende:

- de stormram of muurbreker (Lat.: aries, Gr.: krios), waarschijnlijk uitgevonden door de Carthagers, bestond in twee uitvoeringen: de gewone stormram was door middel van riemen of katrollen aan twee balken opgehangen, de betere uitvoering was de ram op wielen, die eventueel onder een schutdak tot aan de muur gerold kon worden;
- de muurboor (Lat.: terebra, Gr.: trupanon) had een scherpe punt om gaten in de muren te boren;
- de muurzeis of grote haak was om muren omver te halen of stenen uit de muur te breken (falx muralis),
- het schutdak (Lat.: testudo, Gr.: chelonè) was bedekt met graszoden of verse en natgemaakte huiden, zodat stenen en brandpijlen er afgleden; de soldaten zelf konden een schilddak vormen met hun eigen schilden: het eerste gelid hield het schild voor de borst, de volgende gelederen hielden het boven het hoofd;
- het schutdak voor de stormram (Lat.: testudo arietaria, Gr.: chelonè kriophoros) was een groot spits zadeldak, belegd met graszoden en natte huiden om ze tegen brand te vrijwaren;
- de schutdaken voor het boren, het graven van grachten enz.;
- de schutsloods (Lat.: vinea, Gr.: ampelos), met zijkanten in vlechtwerk en met spits dak, diende voor de vrije verbinding van de manschappen met de machines, die reeds tegen de muur opgesteld waren; het waren dus eigenlijk looploodsen;
- de stormtorens waren beweegbare torens met verschillende verdiepingen en valbruggen (Lat.: turris ambulatorio, Gr.: purgos);
- de stormladder (Lat.: scala, Gr.: klimax);
- de werpmachines (Lat.: tormentum, Gr.: palintonon) bestonden uit verschillende modellen:
a. de katapult (Lat.: catapulta, Gr.: katapeltès) schoot in rechte baan zware pijlen, met een draagwijdte van 400 m;
b. de blijde, een slingertuig met één arm (Lat.: ballista), slingerde in kromme baan;
c. de wilde ezel (Lat.: onager) was een slingermachine voor zware stenen.

< >