MATTHEÜS 5 vers 34. JACOBUS 5 vers 12.
Zie ook: Uw ja zij uw ja, en uw neen neen.
Op de beide bovenstaande bijbelplaatsen hebben zich steeds de volgelingen van Menno Simons beroepen om vrijgesteld te worden van het afleggen van den eed. Toch heeft Menno Simons nergens aan zijne volgelingen een verbod gegeven om te zweren. Het gezag van Christus en Gods woord was voor hem, evenals voor zijne volgelingen beslissend om te bepalen hetgeen al of niet geoorloofd was en, nu de bijbel ten aanzien van den eed zoo duidelijk sprak, achtten zij allen twijfel uitgesloten. „Des Heeren mont,” schrijft Menno Simons, „heeft met zoo klaere woorden dat zweeren alle christenen afgeleert en verboden.” Geen Keyzer noch Koningh mag boven zijn Woordt heerschen of tegen zijn Woordt gebieden”.
Zie het artikel van DR. JOH. DYSERJNCK „De vrijstelling van den eed voor de Doopsgezinden.” De Gids 1882, IV, blz. 93.
Een tweede ik, een vriend. ZENO, volgens Diogenes Laertius VII, I, n. 19, 23.
Gewoonlijk citeert men in ’t Latijn: Alter ego.