Om zijn gezelligen aard En 't kwispelen van zijn staart.
Zijn neus doorgaans rond, Staat gewoonlijk in 't front En zoo lang die maar nat en frisch is, Is 't een bewjjs, dat menheer zoo gezond als een visch is.
G. VAN DER LINDE JZN., De hond. Uit de gedichten van den Schoolmeester.