Ned. politicus, *7.9.1860 Venlo. ✝ 27.8.1931 ’s-Gravenhage. Studeerde rechten en theologie; 1887 priester; doceerde 1888-1909 aan het seminarie te Rolduc.
Van 1896 tot aan zijn dood lid van de Tweede Kamer, waar hij 1903 H.→ Schaepman opvolgde als leider van de r.-k. fractie; 1909-18 buitengewoon hoogleraar arbeidsrecht aan de universiteit van Amsterdam, 1916 buitengewoon gezant bij de paus. Formeerde 1918 het kabinet-Ruys de Beerenbrouck, maar aanvaardde zelf geen portefeuille. Hoewel Nolens weinig op de voorgrond trad, was hij door zijn functie zeer invloedrijk in de Ned. politiek; had vooral belangstelling voor de arbeidswetgeving. Stond op het standpunt dat slechts in uiterste noodzaak met de socialisten mocht worden samengewerkt. Werk: De leer van den H. Thomas van Aquino en hei recht (diss. 1890).Litt. J.Rogier. W.Nolens (in: Kalh. Staatk. Mschr. 1960/61); J.P.Gribling. Nolens en de Internationale Arbeidsorganisatie (in: Polit. perspectief 1974); J.P.Gribling. W.H.Nolens (1978).