Gepubliceerd op 21-01-2020

MASSÉUS, JAN

betekenis & definitie

(Rotterdam 1913-Tietjerk), directeur van het Gemeentelijk Muziekinstituut (thans met een Muziekpedagogische Academie (s. 1973)) van 1961-1971, en van de Federatie van Friese muziekscholen; studie voor concert-pianist, compositie (bij Willem Pijper) en instrumentatie (bij Ir. H.

Badings); s. 1946 leraar piano aan het Rotterdams Conservatorium.Hij schreef plm. 60 composities, o.a. voor viool (1953, bekroond door AVRO), een Symfonietta voor kamerorkest en ong. 30 kamermuziekwerken, w.o. liederen. Verder in 1961 de korte opera Heer Walewijn en de Groene Ridder (libretto Klaas de Wit); het Concerto voor piano en orkest (prem.1966); de Camphuysen-liederen (voor gemengd koor en koperblazers, 1968); vier liederen (voor koor met koperblazers en slagwerk, 1970); Contemplations (voor piano-solo met koperblazers, pauken en uitgebreid slagwerk, 1972); Zeven tegeltableaux (tekst Jaap Romijn, 1973; in 1974 op de plaat opgenomen).

Hij verwierf naast vele (regerings)opdrachten in 1956 voor zijn oeuvre de Visser Neerlandiaprijs en in 1966 het Gouden Viooltje, wisselprijs van het Frysk Orkest. Hij is lid van de afd. muziek v.d. Raad voor de Kunst.

< >