drie turksche sultans, nl.:
I, zoon van Bajazet, regeerde van 1405 tot 1410.
III, regeerde van 1687 tot 1691.
II, de beroemdste sultan van Turkije, geb. 1496, beklom 1520 den troon, onderwierp de rebellen in Syrië, de Marnloeken in Egypte, veroverde 1521 Belgrado, 1522 Khodus, versloeg de Hongaren bij Mohacz, bemachtigde 1529 Ofen (Buda), en kwam in datzelfde jaar met 120,000 man het beleg opslaan voor Weenen, zonder dat het hem gelukken mocht die stad in handen te krijgen. Te gelijker lijd oorlogende tegen de Perzen, ontweldigde hij hun Wan (1523), Tauris, Bagdad en een gedeelte van Georgië (1536); hij vereenigde Tunis en Algiers met zijn rijk, ontnam aan de Venetianen hunne laatste bezittingen in Morea en in den Archipel, gaf Zevenbergen en eenige graafschappen aan J. Sigismond Zapolski, en behield de rest van Hongarije zelf, ondernam een tweeden veldtocht tegen de Perzen (1547), en ontweldigde bun Sjirwan en de rest van Georgië (1549 en 50), hervatte daarna den oorlog in Hongarijë (1552—62), zond 1565 eene vloot uit tegen Malta, welk eiland echter niet in zijne handen viel, en stierf 30 Aug. 1566 bij het beleg van Szigelh in Hongarije. Hij was even groot staatsman als veldheer, doch bezoedelde zijnen roem door wreedheid: ter wille van zijne vrouw Roxolane, liet hij de vroeger bij eene andere sultane door hem verwekte kinderen om het leven brengen, zoodat zijn bij Roxolane verwekte zoon Selim II zijn opvolger werd.