de leden van een geheim genootschap, die de geheimenissen der natuur wilden doorgronden met behulp van een licht, dat zij in zich zelven hadden. Als stichter hunner broederschap noemden zij een duitsch edelman, met name Rosenkrcutz, d. i.
Rozenkruis, die gezegd werd over de honderd jaren geleefd te hebben (1378— 1484), en die van zijne reizen naar Turkije en Arabiê teruggekeerd was, in het bezit van wonderlijke geheimen. Waarschijnlijk klimt het ontstaan der R. niet hooger op, dan tot de 17e eeuw, en was hun eigenlijk opperhoofd zekere J. Valentijn Andreae (omstreeks 1014). Het doel der R. was de bevordering van die wetenschappen, die tot nut van het menschdom strekken, en voornamelijk de geneeskunde. Maar zij vervielen in de dwalingen van tooverij en goudmakerij, beweerden den steen der wijzen gevonden te hebben, en werden op het laatst gehouden voor kwakzalvers. Zij verbreidden zich vooral in Duitschland in het begin der 17e eeuw. Volgens de meening van velen heeft er nooit een genootschap van R. bestaan; door anderen worden de R. verward met de Kabbalisten, met de Theosofen, met de volgelingen van Paracelsus. Wat daarvan zij, men vindt hunne leerstellingen uiteen gezet in de Confessie Roscce Crucis, in 1015 in 't licht gegeven door J. V. AndretE, en in cenige geschriften van Robert Fudd. De R. werden ook genoemd Itluminalen, Immortellen, Inrisibelen.
De naam van R. is tegenwoordig een titel in de Vrijmetselarij voor de leden van een der hoogere graden.