lat. Mysia, landschap ter westkust van Klein-Azië, benoorden Lydië gelegen, wordt o, a. ook in 'tN.T. vermeld (Hand. 46:7,8).
De uitgestrektheid van M. is zeer afwisselend opgegeven; gemeenlijk stelt men de grenzen aldus: Lydië ten Z., Bithynië ten O., de Propontis ten N., en de Egeische Zee ten W. In den ruimsten zin genomen, bevatte M.:1) met eolische steden als bezaaide kusten, of nagenoeg geheel Eolis;
2) Troas;
3) Abrettenum ;
4) Heliespontisch Mysië, insgelijks vol met grieksche zeesteden;
5) het land der Dolionen of Cyzicum.
Men onscheidde ook: Klein-M. (dit was Hellespontisch M.), en Grool-M., zijnde het binnenland (Abrettenum, Cyzicum, enz.).
Naar men wil ontving M. zijnen naam van de bevolking uit Mesië: dat in beide landschappen Dardanen woonden, geeft aan dit vermoeden wel eenigen grond. Die mesische bevolking werd ongetwijfeld naar het binnenland verdrongen, en onderworpen door de grieksche sleden langs de kust, of door de onbeschaafde koningen der omstreken, vervolgens door Cresus, en eindelijk door de Perzen. Onder deze laatstgenoemden werd hetniet-grieksche deel van M. begrepen in de 4e satrapie des rijks. Pergamus, de bakermat van de macht der Attalieden, lag in M., en deze prov., zich eindelijk uitstrekkende tot den Hellespont (277), behoorde hun geheel en al, min eenige grieksche steden op het oeverland.