onderkoning van Egypte, geb. 1769 te Cavala in Roemelië, was de zoon van een agha. Aanvankelijk voor den koophandel opgeleid, verliet hij die loopbaan, om zich aan de krijgdienst te wijden, en kwam als bevelhebber van het korps Albaneezen naar Egypte om tegen de Franschen te vechten, streed dapper in den slag van Aboekir (1799), en onderscheidde zich door moed en beleid bij verschillende gelegenheden, zoodat hij spoedig bevorderd werd door de gunst van den toenmaligen pacha, Khosrew-pacha, die daarvoor al zeer slecht door M. beloond werd: want het gelukte M. dien pacha uit het bewind te stooten; vervolgens ontdeed hij zich van den bevelhebber der Mamelukken, door eenen opstand te verwekken onder diens soldaten, door wie M. zich als onderkoning liet uitroepen; hij hield zich staande tegen Khoerzjid-pacha, en bracht het door kuiperij en omkooperij als anderszins zóó ver, dat hij 1806 door de Porte als onderkoning erkend werd.
Met hem begint een nieuw tijdvak in de geschiedenis van Egypte (zie dl. I, blz. 935, kolom 2, het art. EGTPTE). Bij de investituur-firman van 13 Febr. 1841 werd het onderkoningschap over Egypte en Nubië erfelijk gemaakt voor de afstammelingen van M., die 2 Aug. 1849 stierf.