gaf zich uit voor een zoon van Lodewijk XVI van Frankrijk, en is van allen, die de rol van den ongelukkigen koningszoon gespeeld hebben, wel degene, die nog het meest aanhang gevonden, of althans twijfel omtrent zijne identiteit gaande gemaakt beeft. Zijn eerste optreden was omstr. 1810 te Spandau, in het nederige bedrijf van horlogiemaker; van daar begaf hij zich metterwoon naar Brandenburg, en vestigde zich vervolgens te Krossen in de Neder-Lausitz.
De overeenkomst, welke bij en zijne kinderen in de gelaatstrekken en in geheel hunne persoonlijke gestalte hadden met de familie der Bourbons, maakte het hem gemakkelijk de rol te spelen, die hij als een middel beschouwde om tot grootheid te geraken. Na de Juli-omwenteling begaf hij zich dan ook naar Frankrijk, waar hij al spoedig onder de Bourbonsgezinden eenige aanhangers vond. Nu wendde hij zich tot de Kamers en tot de gerechtshoven, doch tevergeefs. Om hem geheel onschadelijk te maken werd hij uit Frankrijk gebannen; hij ging toen naar Engeland, waar hij zich bezig hield met krijgskundige uitvindingen. Na nog verscheidene wederwaardigheden doorleefd te hebben,kwam hij naar Holland, hield met zijn secretaris (een Franschman) eenigen tijd verblijf te Rotterdam, en bracht het eindelijk zóóver, dat hij door het nederlandsche gouvernement toegelaten werd om proeven met eene door bem gedane uitvinding te nemen aan het construcliemagazijn te Delft, in welke stad hij later stierf.