fr. Ceylan, bij de inlanders Singhala genaamd, het Taprobane der ouden, groot eiland in den Indischen Oceaan, van de zuidoostpunt van Voor-Indië gescheiden door de ruim 12 mijlen breede Palkstraat, beslaat eene oppervlakte van Î265 vierk. mijlen, en was 1857 bevolkt met 1,700,000 zielen, voor het meerendeel Singalezen en een gering aantal Weddas (dit waren de oorspronkelijke inlanders van C.).
In het midden en zuiden is het een indrukwekkend en schilderachtig bergland. De voornaamste rivieren (gangâ) zijn: Mahâvalî-, Kaloe-, Kalani- en Walawa-gangâ. Het klimaat is warm en gelijkmatig, de plantengroei welig en rijk aan alle zuid-indische produkten. Het eiland C. wordt beschouwd als de bakermat van het Buddhaïsmus. Van het jaar 543 v. Chr. tot 1815 onzer jaartelling had C. onafgebroken zijne eigene koningen. In 1507 werd C. ontdekt door Lorenzo, den zoon van Almeyda. De Portugezen vestigden er nederzettingen, doch werden door de inboorlingen verdreven. In 1656 kregen de Hollanders vasten voet op C. In 1795 werd C. bezet door de Engelschen, aan wie het eiland 1802 bij den vrede van Amiens formeel werd afgestaan. Door den 170sten koning van C. van zijnen troon testootenen zijne residentie te veroveren (Febr. 1815) maakten de Engelschen zich meester van het geheele eiland.