een der zeven wijzen van Griekenland, geb. omstr. 570 v. Chr. te Priëne, had zijne bijzondere studie gemaakt van de wetten zijns lands, en wendde die kunde, zoowel als zijn eigen rijkdom, aan tot nut zijner landgenooten, door als verdediger voor dezen en genen op te treden voor de regtbanken en ook, in vele gevallen, door als scheidsman tusschen geschil voerende partijën procedures te voorkomen.
Zijne zedespreuken stonden lang in hoog aanzien. Toen zijn vaderland door Cyrus bedreigd werd, gaf B. aan zijne landgenooten den raad de wijk te nemen naar buitenslands met hunne kostbaarheden; hij zelf daarentegen nam niets mede van zijne bezittingen; en toen men hem naar de reden daarvan vroeg, gaf hij het later tot spreekwoord gewordene bescheid : Omnia mea mecum porto, d. i. : alles wat ik van waarde bezit, heb ik bij mij - daarmede doelende op de gaven des geestes, die den mensch niet ontweldigd kunnen worden.