Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Allodium

betekenis & definitie

(van het oud duitsche all, geheel, en ôd, het goed, de bezitting), oorspronkelijk Alod, beteekent in de germaansche regtsboeken nu eens iemands geheele van lasten vrij zijnde bezitting, dan eens het vermogen, dat iemand geerfd heeft, in tegenstelling van hetgeen hij zelf heeft gewonnen of verworven. Later werd A. gebezigd in tegenstelling van Feôd, het niet erfelijk overgaande leengoed (feudum), waaruit de nieuwere beteekenis van het woord A. ontstaan is : bezitting, vrij van het leenverband; erfgoed, vrij eigendom.

Vandaar Allodiaal, leenvrij, erlelijk; en Allodificeren, de leenbaarheid van eene bezitting opheffen, eene bezitting tot een vrij erfgoed maken, waarbij aan den leenheer een gedeelte van de waarde wordt betaald als schadeloosstelling of het bewuste goed met eene jaarlijksche vaste schatting (canon) wordt bezwaard.

< >