Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Absolutismus

betekenis & definitie

in het staatkundige, noemt men de onbeperktheid van mogt en het daarnaar ingerigte regering-stelsel; absoluut is de onbeperkte heerschappijvoerder. Daar er geen algeheele onbeperktheid bestaal, ten minste niet in beschaafde rijken, verslaat men onder die benaming het niet beperkt-zijn door parlementaire instellingen.

Ook de absolute monarch moet geen despoot wezen, maar begrijpen, dat hij ouder verpligtingen ligt tegenover het volk en tegenover de wet, en dat het welzijn der natie zijn hoogste streven behoort te zijn. Men spreekt ook van den absolulen staat, en bedoelt, daarmede de onbeperktheid van den staatswil. Doch ook de Staat behoort hoven zich de wet van regt en zedelijkheid, van edele mensehelijkheid en der godsdienst te erkennen, en niet noodeloos in te grijpen in de vrijheid der staatsburgers.De voorstanders der onbepaalde vorsten-heerschappij noemt men Absolutisten.

< >