Funerair Lexicon

H.L.Kok (2002)

Gepubliceerd op 31-05-2017

Beluiden

betekenis & definitie

Verluiden, overluiden, uitluiden. Een veel voorkomend randschrift op klokken luidt: Vivos voco, Mortuos plango, Fulgura frango, De levenden roep ik, de doden beklaag ik, de bliksemen breek ik. Alle vier benamingen worden gebruikt voor een ritueel dat heden nog voorkomt in enkele regio's van ons land, namelijk het per klokgeluid kenbaar maken van een sterfgeval.

Klokgeluid geeft een bijzondere sfeer aan emotionele gebeurtenissen, waarvan sterven wel de meest emotionele is. Dit luiden heeft een geheel andere betekenis dan het luiden tijdens een begrafenis. (Zie: Klokluiden). Het luiden van klokken is na de kerstening opgekomen en moet hier reeds in de achtste en negende eeuw hebben plaatsgevonden. In 1209 bepaalde bisschop Dirk van den Are dat, zodra een predikant of kanunnik gestorven was, men de klokken zou luiden. In de Middeleeuwen geloofde men dat de ziel tijdens het luiden biechtte, en dat, wanneer de dode niet verluid werd diens ziel geen rust kon vinden.

Na de Reformatie verzette men zich van calvinistische zijde heftig tegen dit luiden, dat als 'paepsch' en 'afgodisch' werd gebrandmerkt. In 1574 sprak de Dordtse synode zich uit tegen het klokluiden en in 1578 verbood de synode van het Noorder kwartier te Enldmizen het 'luien der huisluiden over de dooden'. In 1604 werd in Arnhem besloten de stad Wageningen aan te schrijven dat het 'afgodisch lueden ende bidden over die sielen der strax afgestorven menschen' achterwege gelaten zou worden. Zoals met vrijwel alle begrafenisgebruiken, heeft men het luiden niet kunnen tegenhouden. Ook na de Reformatie werden zowel hervormden als katholieken verluid en bleef de kerk hieruit inkomsten trekken. In een begrafenisrekening uit de vijftiende eeuw staat als eerste uitgave: 'In St. Claesz kerke van over te luyden betaelt den koster Anth. Wesselzoon xx stuiver. Totten Minrebroeders soe van over te luyden als bytestament 3 gld. In 1750 stelde de overheid te Winterswijk het volgende tarief vast: Voor een doode drie dagen luiden met alle klokken, voor permissie daartoe ..... . 10 gld. Voor het overluiden van een doode met alle klokken, en het begraven ............. 2 gld. Voor het overluiden met de drie kleinste klokken, en het begraven .... .. ..... . .. 1 gld. en 10 st. Voor het overluiden met de twee kleinste klokken, en het begraven ............. 10 st.

Het luiden schijnt aanvankelijk direct na het sterven te zijn geschied, vaak op de onmogelijkste tijden. In de Middeleeuwen gingen diverse steden de tijd van luiden regelen. In Nijmegen mocht men na 'slaepclock' geen doden meer beluiden en ook niet meer zondags tijdens de preek. In Amsterdam werd het in 1413 verboden dat meer dan vijfentwintig personen een dode gingen 'beluden', want na dat beluiden belandde men wel eens in de kroeg, hetgeen aanleiding gaf tot minder stichtelijke tonelen. In latere eeuwen werd er na de middag niet meer geluid. Het meest voorkomende tijdstip was tussen tien en twaalf uur, hoewel in bepaalde regio's armen wel 's morgens om acht uur werden beluid. Enkele gezegden zijn aan dit luiden ontleend. Zo zegt men in Friesland van iemand die goed geërfd heeft: 'Het geld is hem met de (dood)klok toegeluid'. Wanneer een klok plotseling klept zonder dat eraan getrokken wordt, hetgeen in het noorden van ons land bij een plotselinge windstoot mogelijk is bij in de buitenlucht hangende klokken, zegt men: 'Er hangt een dode aan de klok'. Het is een voorteken dat er spoedig een sterfgeval zal plaatsvinden, zoals dit ook het geval is wanneer het luiden van de torenldok anders klinkt dan normaal. Men noemt dit 'dodelijk luiden'. zie ook: dodelijk luiden, kloklul den.