Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Terrain

betekenis & definitie

grond, bodem; plaats, ruimte; terrein, veld, fig. gebied; terrain à bâtir, bouwterrein, -grond; abandonner le terrain, het veld ruimen; connattre le terrain, het terrein kennen, zijn Pappenheimers kennen; disputer le terrain à gn., iemand het terrein betwisten, voet voor voet zijn stellingen verdedigen; étudier le terrain, het terrein verkennen; gagner du terrain, veld winnen; ménager le terrain, behoedzaam te werk gaan; sonder (tâter) le terrain, het terrein verkennen; poolshoogte nemen; aller sur le terrain, (gaan) duelleren; être sur son terrain, in zijn element zijn.

< >