Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Souffrir

betekenis & definitie

I. lijden, ondergaan; verdragen, toelaten, gedogen, dulden, velen; vergunnen; on le souffre, hij wordt er geduld; je ne peux le souffrir, ik kan hem niet uitstaan;

II. lijden, pijn hebben; verdriet hebben; souffrir de la poitrine, borstlijder zijn; souffrir de la tête, aan hoofdpijnen lg'den; cela me fait souffrir, dat doet mij leed (verdriet);

III. se souffrir, geleden (geduld) worden; elkaar verdragen.

< >