I. zorg dragen voor, verzorgen; oppassen, verplegen; geneeskundig behandelen; (il) faut soigner ça, u moet daar iets aan doen; soigner qn., iemand onder handen nemen; iemand eens flink afranselen;
II. se soigner, voor zijn gezondheid zorgen, zich ontzien; veel zorg besteden aan zijn toilet.