I. overdoen; overmaken; herstellen; in orde brengen; bedriegen, beetnemen; refaire la caisse, er met de kas van doorgaan; refaire ses dents, tanden wisselen; refaire sa fortune, opnieuw fortuin maken; refaire ses plumes, nieuwe veren krijgen; c’est à refaire, dat moet overgedaan worden;
II. se refaire, overgedaan worden; hersteld worden; de inwendige mens versterken; weer aansterken, op zijn verhaal komen, nieuwe krachten opdoen, opknappen, opkikkeren.