I. scheren; afscheren; raseren, met de grond gelijkmaken, slechten, slopen; strijken langs, even raken, rakelings gaan langs; vervelen; raser un navire, de masten v. e. schip afnemen; raser qn. à contrepoil, opscheren;
II. scheren;
III. se raser, zich scheren; langs de grond kruipen; zich vervelen.