Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Pois

betekenis & definitie

erwt; bolletje, moesje [op das]; pois cassés, spliterwten; pois chiches (gris), kekers; capucijners, grauwe erwten; pois chinois, soja(boon); pois goulus (mangetout, sans cosse), peultjes; petits pois, doperwten; pois de senteur, welriekende lathyrus, pronkerwt; manger des pois chauds, met de mond vol tanden staan.

< >