Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Planche

betekenis & definitie

plank; gravure, plaat, prent; bed [voor gewassen]; schoolbord; les planches, de planken: het toneel; planche à couteaux, slijpplank; planche à dessin, tekenplank; planche à repasser, strijkplank; une planche de salut, redmiddel; brûler les planches, met vuur spelen [v. toneelspeler]; faire la planche, de plank maken [in de gymnastiek]; op de (zijn) rug zwemmen; faire la planche aux autres, de weg banen voor anderen; une cloison en planches, een plankenbeschot.

< >