Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Ouvrir

betekenis & definitie

I. openen, ontsluiten, opendoen, -maken, -zetten, -trekken, -draaien, -slaan; openstellen, openleggen; beginnen, instellen; ouvrir l’appétit, de eetlust opwekken; ouvrir un avis, een nieuwe mening opperen; ouvrir la marche, vooraan gaan;

II. openen, opendoen, open zijn; aangaan, beginnen; la porte ouvre sur le jardin, de deur komt uit op de tuin;

III. s’ouvrir, opengaan, ontluiken, zich openen; beginnen; s’ouvrir à qn., zijn hart voor iemand uitstorten; s’ouvrir à qn. de qc., iemand deelgenoot maken van iets.

< >