I. voeden; zogen; voederen, de kost geven; (op)fokken [vee]; opbrengen, grootbrengen, opvoeden; fig. onderhouden, koesteren, voedsel geven aan;
II. zogen; voedzaam zijn;
III. se nourrir, zich voeden, voedsel gebruiken; se nourrir de, zich voeden met; fig. (geestelijk) voedsel putten uit.