Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Franc

betekenis & definitie

I. frank [munt].

II. franc, franque, 1. Frankisch; 2. Franc, Frank, Frankische vrouw.

III. franc, franche, 1. vrij; los, ongedwongen; vrijmoedig, rondborstig, frank; eerlijk, oprecht, openhartig, trouwhartig, onomwonden, onverbloemd, ongeveinsd; onverholen; zuiver, onvervalst, vol, geheel [v. dagen]; echt; eerste, volleerd, aarts-; ondubbelzinnig, onbetwistbaar; lens [v. pomp]; coup franc, vrije schop; un franc ivrogne, een echte dronkaard; y aller de franc jeu, met open kaart spelen; terre franche, onbezwaard land; zuivere teelaarde; vent regelmatige wind; il est franc comme l’or, hij is zo eerlijk als goud, hij geeft zich zoals hij is; franc de toutes charges, vrij van alle lasten; 2. ronduit; vrijuit.