Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Forcer

betekenis & definitie

I. dwingen, noodzaken; afdwingen; verdraaien, verbuigen, openbreken, forceren, met geweld overmeesteren, binnendringen, overweldigen, overwinnen; vermoeien, tot het uiterste drijven; afjakkeren, versnellen [pas], trekken [plant], te hoog noteren, flatteren, te groot nemen [dosis], overdrijven; forcer sa prison, uit de gevangenis breken, uitbreken;

II. klemmen [v. deur];

III. se forcer, zich te veel inspannen; zich bedwingen.

< >