Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Fermer

betekenis & definitie

I. sluiten, afsluiten, toedoen, dichtmaken, -doen, -draaien; omsluiten; fermer la bouche à qn., iem. de mond snoeren (stoppen); fermer la marche, achteraan komen; fermer la porte à, weren, niet toelaten; fermer sa porte à, weigeren te ontvangen; fermer la porte sur qn., de deur achter iem. sluiten; ferme ga!, (hou je) kop dicht!; fermer à clef, op slot doen; fermer au loquet, op de klink doen; fermer à vis, dichtschroeven;

II. sluiten; gesloten worden;

III. se zich sluiten, dichtgaan.

< >