Falloir

betekenis & definitie

moeten, nodig zijn; nodig hebben; il le faut, het moet; il me faut, ik moet, ik heb nodig; il faut que je parte, ik moet vertrekken; il faut une plume à cet élève, die leerling heeft een pen nodig; comme il faut, zoals ’t behoort, behoorlijk, fatsoenlijk, net(jes), in de puntjes; ferm; il faudra voir, dat moeten we afwachten; faut-il être paresseux!, hoe kan men zo lui zijnl: s'en falloir, schelen; il s’en faut qu’ils aient une égale valeur, zij hebben op verre na niet de zelfde waarde, zij zijn verre van gelijkwaardig; il s'en faut de peu, peu s'en faut, ’t scheelt weinig; tant s'en faut, ’t scheelt veel; op verre na niet, lang niet.