I. doen verdwijnen, verjagen, verdrijven, uiteenjagen, -drijven; oplossen, uit de weg ruimen; verkwisten, verspillen, opmaken, verbrassen, er door jagen, doorbrengen; verstrooien; bederven, van ernstig werk afhouden;
II. se dissiper, verdwijnen, uiteengaan, af-, weg-, optrekken [v. mist], wegdrijven, vervloeien, zich oplossen, vervliegen [v. hoop]; zich verstrooien, zich ontspannen, zich aan verkwisting overgeven, niet ernstig genoeg zijn.